home
informatie
contact

 

 
   
 

 

 

 
 
 
 
sitemap
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

7-14 – de tweede zevenjaarsperiode - tekst zoals gepubliceerd in Seizoener, zomernummer 2017
Een eigen zielenhuid

Tekst | Evelien Nijeboer

Volgens de vrijeschoolpedagogie word je niet in één keer geboren, maar elke zeven jaar een beetje. Dan komen er weer andere krachten vrij en begint er een nieuwe ontwikkelingsfase. De tweede zevenjaarsperiode is een bijzondere tijd: het kind krijgt een eigen ‘zielenhuid’ en begint zijn ontluikende binnenwereld waar te nemen. Het wil die eigen wereld het liefst zelf, van binnenuit, vormgeven. Samen met een priester, een schoolpsycholoog en een huisarts bekijken we wat er allemaal gebeurt en meespeelt.

De zevenjarige herken je aan zijn spreekwoordelijke ‘fietsenrekje’. De tandenwisseling is in gang gezet! Het eerste signaal dat de ‘vormkrachten van het etherlichaam vrijkomen,’ zeggen antroposofen. Het kinderlichaam heeft vanaf de fysieke geboorte tot nu een stevige basis opgebouwd - en nu wordt het tijd voor een eigen zielenvorm. Het kind wordt leerrijp. Als kleuter leerde hij nog door nabootsing en ‘onderdompeling’ in de omgeving, maar rond 6, 7 jaar kan hij zelfstandig taken oppakken, uitvoeren en afmaken. De ontwikkeling van het zelfstandig oordeel en echt zelf leren denken komt pas rond de puberteit aan de orde, als de krachten van het astraallichaam vrijkomen. Maar daarover de volgende keer. Eerst wordt de ziel ‘geboren’.

Eigen wereld
Kleuters leven nog helemaal in de archetypische fantasie- of beeldenwereld zoals je die in sprookjes tegenkomt. Ze voelen zich daarbinnen nog heel ‘groot’. Vooral als oudere kleuter. Pas rond het zevende jaar ontwaakt de blik voor de omgeving en de plaats die je daarin hebt als lerend kind. Het wordt zich bewust van z’n eigen binnenwereld, maar staat nog met één been in de sprookjeswereld. Je kunt de kinderen dan veel leren door ze sprookjes en mythen te vertellen. ‘Die gaan over menselijke ontwikkeling,’ zegt Marianne de Nooy (priester bij de Christengemenschap). ‘In de sprookjes van Grimm staat alle wijsheid over het leven.’ Dit is het soort ‘echtheid’ die kinderen willen ervaren tijdens het leren. Ze willen dat juf of meester hen daarmee in contact brengt: zo leer je wat het betekent om een mens te zijn.’ Jacques Meulman (schoolpsycholoog): ‘Kinderen vragen eigenlijk: geef me de stof, de oerbeelden die me laten zien waar ik als ziel van gemáákt ben.’ Dat vraagt authenticiteit en verbeeldingskracht van een leerkracht – hoge eisen. Maar de vanzelfsprekende liefde van kinderen voor hun leerkracht maakt hen zeer genegen om van hem of haar te leren.

Het ware
‘Een jong kind oriënteert zich op de ziel van zijn leraar,’ zegt Jacques. ‘Hij zal zich niet afvragen of z’n leerkracht capabel is – hij wil weten: houdt juffie of meester van mij? Dán brengen kinderen de discipline op om dingen te doen waar ze even geen zin in hebben. Maar als de leraar dingen doet of zegt waar hijzelf eigenlijk niet achter staat, voelen kinderen dat ‘onware’ haarfijn aan. Zo ontstaat een subtiele onvrede in de klas. Alles wat tussen de leraar en de kinderen komt te staan, ook methodes of toetsen, verstoort eigenlijk de overdracht.’ Ze leren elkaar ook beter kennen als de leerkracht individuele aandacht aan ieder kind schenkt. Het is speciaal in deze fase belangrijk hoe de sociale verhoudingen zijn op school. Kinderen vormen zich direct naar het voorbeeld dat volwassenen geven.

Bewegen, beleven, begrijpen
‘Het eerste wat een jong kind wil na het horen van een nieuw verhaal, is bewegen,’ zegt Jacques. ‘Daarom reik je vormen en mogelijkheden aan om dat naar hartenlust doen. Die beweging breng je daarna innerlijk weer tot rust, door bijvoorbeeld het verhaal te schilderen of te tekenen. En pas daarna, liefst pas de volgende dag, kun je er begrippen aan verbinden. Dit is de gezondmakende weg naar abstractie: eerst bewegen en beleven, dan begrijpen. Zo neem je het hele lichaam mee.’ Richting zesde klas worden ze daarin steeds zelfstandiger. ‘Het ‘doen’ krijgt steeds meer een onderzoekend karakter. Jacques: ‘Ze krijgen steeds meer zin om écht in de wereld aan de slag te gaan. Maar die zin doe je teniet als je een kind met abstracties benadert, zoals ‘klankgroepwoord’. Dan neem je de omgekeerde weg - van het hoofd het lijf in. Dat stuit op weerstand en dan moet je eindeloos herhalen voordat iets landt. Automatiseren heet dat. Maar is dat wenselijk? Het gaat ten koste van zóveel bezieling. Spelling gaat bijvoorbeeld over aanpassing aan taalconventies. Maar hoe belangrijk is dat eigenlijk in het begin? Als een kind liefde ontwikkelt voor de taal, komt er vanzelf een moment dat het zegt: ‘En nú wil ‘m kunnen schrijven zoals ‘ie bedoeld is.’
 
Eindigheid en bakens
Rond het 9e jaar sluit de fontanel zich definitief, en het kind voelt zich nu echt op zichzelf staan. Hij ervaart z’n eigenheid tot in z’n tenen en voelt zich ‘individu’. De verbinding met ouders en leerkrachten krijgt er een dimensie bij. Het kind wil weten waar deze volwassenen zich op oriënteren in het leven. Jacques: ‘Ze worden wakker, en denken: ik richt me naar jou, maar naar wie richt jíj je eigenlijk? Een negenjarig kind krijgt gedachten over de eindigheid. Waar houdt het heelal op? Waar houd ík op? Waar ben ik dan – en waar was ik voor ik begon? De woorden, ervaringen en beelden die je dán aangereikt krijgt kunnen een baken vormen voor de rest van je leven.’ Rond het negende jaar begint een kind ook zijn eigen levensritmes te zoeken. Jacques: ‘Dan blijkt het nut van aangeleerde goede gewoontes. Zo vanaf elf jaar raken maat en ritme namelijk makkelijk zoek, vooral in het weekend. Een gatenkaasrooster is een ramp voor brugklassers’. Zelf het ritme kunnen vasthouden is dan vaak nog teveel gevraagd, maar alles wat je dan aan gezond eigen ritme hebt is welkom.

Liefdekrachten
Van oudsher is er  de ‘kinderhandeling’, een vrijwillig ritueel buiten schooltijd, voor de leeftijd van 7 tot 14 jaar. Hier kan het geestelijke wezen in het kind worden verzorgd. De liefde als geestelijke kracht staat hier centraal,’ zegt Marianne de Nooy, priester van de Christengemeenschap. Dat klinkt door in: ‘zonder liefde is het leven leeg en verlaten’. Met name richting puberteit neemt het besef van eindigheid toe. Marianne: ‘De kindertijd is aan het afsterven, terwijl de volwassene nog geboren moet worden. Een bijzonder moment is, als de kinderen gevraagd wordt of ze de Godesgeest, die de Liefde zelf is, willen zoeken. Daar antwoord op geven, dat wekt opstandingskracht in een kind. Het kan hem helpen om door een dood punt heen te komen.’ Jacques vult aan: ‘Houden jullie van je leraar? Dat was het enige wat Rudolf Steiner de kinderen vroeg. Dáár gaat het om op school. We moeten er zorg voor dragen om niet van de liefde vervreemd te raken. Want die zou met een groot sterrenlicht boven de klas moeten schijnen.’

Met dank aan Jacques Meulman, Marianne de Nooij en Thomas Kelling

STR
Het kind wordt zich bewust van z’n eigen binnenwereld, maar het staat nog met één been in de sprookjeswereld
‘Een kind oriënteert zich aan de ziel van zijn leraar. Hij wil dat het authentiek en wáár is wat hij daar aantreft’

Noot: De kinderhandeling wordt, behalve op sommige vrijescholen, ook verzorgd in de Christengemeenschap.

 

 KADERTJE (ouders even wat grotere samenhang bieden)

‘De antroposofie en daarmee de vrijeschool gaan uit van het drieledig mensbeeld. We bestaan uit lichaam, ziel en geest. Die worden na elkaar ‘geboren’ en daarop volgt een ontwikkelingsperiode van zo’n zeven jaar. Pas als het hele ‘huis’ staat, wordt het unieke, volwassen Ik geboren om daarin zijn intrek te nemen.

O-7: fysiek lichaam – (nog onbewust)
Verschijnt bij de fysieke geboorte
 
7-14: etherlichaam – voelen.
Verschijnt bij de tandenwisseling

14-21:astraallichaam – zelfstandig warnemen en denken.
Verschijnt bij de puberteit

21: Ik-lichaam (bewust) willen. Het IK gaat eigen weg