|
Dit artikel
gaat over kunstgeschiedenis van de 20e eeuw, eerst verschenen in 1999
in Bruisvat.
Over
de drempel - achtergronden van 150 jaar beeldcultuur
Door Evelien Nijeboer
De moderne kunst
heeft zich in deze eeuw in een razend tempo als iets geheel nieuws in
de menselijke cultuur ontwikkeld. In dit artikel wordt een beeld geschetst
hoe deze is te begrijpen vanuit de geestelijke gebeurtenissen en achtergronden
van de menselijke en culturele ontwikkelingen. Evelien Nijeboer, zelf
beeldend kunstenaar, gaat ernaar op zoek.
Moderniteit
Moderne kunst
bestaat nog niet zo lang en de opkomst ervan was nogal abrupt. Ze
viel in een tijd dat de Westerse wereld schoksgewijs aan het veranderen
was. Enerzijds heeft dat te maken met de opkomst van de moderne
techniek: in ongeveer honderdvijftig jaar tijd ontstonden de gloeilamp,
de verbrandingsmotor, radio, telefoon, televisie, de wapenindustrie,
de computer, biotechnologie, en de media- en reclame-industrie.
Het technisch-wetenschappelijk onderzoek van elektriciteit begon
in de 18e eeuw, de industrialisatie (en daaruit voortvloeiende massaconsumptie)
ervan zette eind 19e eeuw in. Met name dit laatste heeft zijn invloed
gehad op de manier waarop mensen de wereld ervaren, maar los daarvan
staat een fundamentele verandering in de beeldcultuur, de manier
waarop mensen dingen vormgeven - de eerste auto zag er nog uit als
een koets zonder paarden -, zelfs de manier waarop mensen met vormgeving
en beelden omgaan. De reclame-industrie is hiervan het duidelijkste
voorbeeld. Honderdvijftig jaar geleden kwam niemand op het idee
om beelden te maken om een product aan te prijzen, die niet zozeer
met het te verkopen product zelf te maken hebben, maar wel alles
met de gevoelens van de potentiële klant. Men kwam ook niet
op het idee om dingen te schilderen die je niet om je heen kan zien,
maar daarover verderop meer. |
  |
|
Boven:
koets. Onder: auto |
Vormgeving
in het verleden
Ooit bestond
er een brede consensus over de manier waarop de dingen eruit horen
te zien. De vormen van de dingen waren afkomstig uit het verleden,
gebed in een traditie waarin alles (ook ornamenten) van oorsprong
een betekenis had. Bij de oude Kelten was dit mysterie-inhoud en
dus de essentie van hun cultuur. Zij waren in staat aan vormen en
bewegingen in de natuur (het weer en de elementen) af te
lezen welke soort kracht zich daarin uitdrukte, en konden
dit ook vertalen in religieuze motieven. Zij inspireerden de Germanen,
wiens runen de voorlopers zijn van ons alfabet. Deze runen, woordklanken,
waren oorspronkelijk uitdrukking van goddelijk-magische krachten
die in de elementen leefden. Het kennen (kunnen ritsen) van bepaalde
runen stond ongeveer gelijk aan het kunnen (of, willen) beschikken
over de krachten die ze representeerden. Deze natuurgebonden geestelijke
inhouden zijn in de loop der eeuwen uit de cultuur verdwenen, om
plaats te maken voor het christendom, voor de enkeling en diens
relatie met God. In het reliëf op de Externsteine, hiernaast,
zie je dit dramatische moment verbeeld. Het plateau met het kruistafereel
staat bovenop de geknakte levensboom - alleen daarboven in de lucht
is nog een teken van in vloed vanuit de geestelijke wereld.

mes met
runen erop (jaartal onbekend) |
Keltische
munten, 200-100 v. C. |
|
|
In de
Renaissance, toen het ik, de menselijke geest-kiem, in
het denken begon te ontwaken, vond men aansluiting met de wereld
van de oude Grieken en zag men de vormgeving van gebruiksvoorwerpen
ook steeds meer door deze bril, zij het wel dat men de Griekse goden
meer als ideeën of zinnebeeld zag. De betekenis
hiervan werd steeds meer gestandaardiseerd en verloor zo aan inhoud,
waardoor het verschijnsel ‘ornament' (versiering) opdook,
en daarmee de vraag in hoeverre het geoorloofd was de ‘werkelijkheid’
mooier te maken dan zij eigenlijk is. Die werkelijkheid werd inmiddels
al lang niet meer als van geestelijke oorsprong ervaren. Een echte
breuk met de traditie vond tenslotte plaats rond het jaar 1900,
toen er abstracte kunst ontstond, en van daaruit het verschijnsel
beeldend kunstenaar, de mens die probeert helemaal zelf vorm, zin
en betekenis te geven aan wat hij maakt.
|

reliëf
op de Externsteine, 820 n.C. |
|

boekpagina,
1567, met 'antieke' invloeden |
|
|
De
massa na 1900
Rudolf Steiner
gaf het jaar 1900 aan als het einde van het Kali Yuga, het duistere
tijdperk dat dan ongeveer drieduizend jaar geduurd heeft. Volgens hem heeft
de mensheid als geheel rond 1900 onbewust de drempel naar de geestelijke
wereld overschreden. Dat wil zeggen, dat de mensheid
sinds 1900 weer ontvankelijk is voor invloeden vanuit sferen waarvoor
zij drieduizend jaar lang afgesloten is geweest. Dat dit ‘onbewust’
gebeurt wil zeggen, dat deze invloeden zich doen gelden via het
onderbewuste, de eigen orgaanprocessen van mensen. Dit is ook het
gebied waar mensen deel uitmaken van de massa. De populaire massacultuur
heeft sinds 1900 inderdaad een enorme vlucht genomen. Zij volgt
niet meer met vertraging de geestelijke elite, zoals voorheen, maar
is voortdurend in beweging en differentieert steeds meer uit; zie
bijvoorbeeld de massale ‘antikultuur’-bewegingen van
hippies, punks, house etcetera. Zodra
er massamedia waren (film, de krant), was er ook reclame - industriëlen
lieten zich voorlichten door psychoanalitici over de drijfveren en halfbewuste gevoelens
van mensen, om te weten te komen hoe ze de verkoop van hun producten
konden doen stijgen. Een interessante reeks documentaires hierover
kun je zien op Youtube (zoek op Edward Bernays)
Sinds 1900 is
ook het esoterisch christendom (samen met allerlei min of meer verwante
stromingen) weer in het openbaar verschenen. Bijna alle spirituele
stromingen die nu openbaar toegankelijk zijn, zijn dat sinds begin
vorige eeuw. Rudolf Steiner heeft getracht die te verbinden met de
filosofie en wetenschap van zijn tijd. Het aantal mensen met ‘paranormaal’
genoemde ervaringen neemt toe, verder is er sinds ongeveer die tijd
abstracte (eerst ‘gegenstandslos’, ‘objectloos’
genoemde) kunst |

Reclameposter,
jaren '30 |
Ideologie
Ook sterk in
opkomst sinds 1900 is het verschijnsel ideologie. Hiermee bedoel
ik een bijna fysiek gestelde idee of gedachtegoed dat door de drager
ervan bekleed wordt met gevoelens, die rechtstreeks voortkomen uit
de wil deze idee te verwezenlijken. Een soort kortsluiting dus tussen
wil en idee. Een en ander zou te maken kunnen hebben met een bijverschijnsel
dat volgens Rudolf Steiner gepaard gaat met een ‘drempelovergang’: het uiteenvallen
van de zielefuncties denken, voelen en willen. Voorheen zou dit
in de mensen vanzelf een gegeven eenheid zijn geweest: men dacht wat men voelde, deed
wat men dacht, en herkende zichzelf in de wereld zoals die van oudsher
was, met zijn door de natuur gegeven orde. Bij het uiteenvallen
hiervan moest er ineens moeite gedaan worden om gedachten en gevoelens
bij elkaar te krijgen, of bijvoorbeeld het gevoel dat bij een waarneming
of handeling hoort. Dit heeft natuurlijk als voordeel dat gevoelens
hierdoor individueel gemaakt kunnen worden - en als nadeel dat dit
moeite kost. Het "ik" van de mensen moest van nu af aan
actief worden om de persoonlijke integriteit te vormen, en mensen
waren meestal nog niet gewend een dergelijke inspanning te leveren.
Voorheen was moraliteit, ideeën over wat goed of menselijk
is, min of meer een gegeven door de natuurlijke orde. Die notie
verdween, zonder dat er meteen iets nieuws voor in de plaats kwam.
Het kon bijna niet goed gaan. |
 |
20e eeuwse
mythologie: de wederkomst van Christus ''op de wolken'.
De terugkomst van
Christus 'op de wolken' is door verschillende 'zieners' voor de 20e eeuw voorspeld. Er zijn inderdaad
best veel mensen die Christus-waarnemingen hebben gehad - vaak in heel
moeilijke omstandigheden en vaak ook zó dat verschillende betrokkenen
de waarneming deelden of konden bevestigen. Deze 'wederkomst' betekende echter niet dat daardoor ineens alles goed kwam - integendeel. De
twintigste eeuw is de eeuw van de massamoorden. Christus' leven als mens
was een leven van liefhebben, lijden, dood en opstanding. Als dit een nieuwe wederkomst was, greep hij nog dieper in, in de sfeer van menselijk lijden.
Terugkijkend op de
gebeurtenissen deze eeuw, lijkt het alsf er een tijdsspanne
zat tussen de 'wederkomst' van Christus en proces van lijden, dood en opstanding
daaruit. Toen Hij 2000 jaar geleden in een fysiek lichaam leefde en door
de dood gegaan is, schiep Hij voor ieder mens de mogelijkheid zijn ‘ik’
te verankeren in het fysieke lichaam, en, door overgave aan Christus,
deelachtig te worden aan Diens lichaam
Volgens
o.a. Jesaja Ben Aharon heeft Christus tussen 1940 en 1945 gedurende de vele massamoorden in Rusland en
de Holocaust opnieuw zichzelf geofferd, en dan nu in de wereld van de levenskrachten - in grote groepen mensen en dan in ieder mens afzonderlijk.
Ik stel me hierbij voor dat, waar hij rond het jaar 33 'de dood' overwon, hij zich nu uiteen heeft gezet met 'het boze'.
Hiermee kwam, zou je kunnen zeggen, voor de mensen de mogelijkheid vrij
om het boze om te vormen, door het scheppen van individuele moraliteit.
Je kunt je afvragen
hoe de situatie was vóórdat deze mogelijkheid gerealiseerd
werd: een natuurlijke, morele orde was niet meer gegeven, en voor
het opbouwen van een nieuwe was je helemaal op jezelf aangewezen.
Wat het meest voor de hand lag, was te gaan zoeken in de ideeënsfeer.
Het 'ik' als geestkiem is nog maar net tot ontwikkeling gekomen,
het is pril en kwetsbaar. Gedachtevorming is het meest bewuste (en
dus het minst kwetsbare) gebied waarin het 'ik' zich uitdrukken
kan. Ook het denken echter is vatbaar voor illusies en invloeden
vanuit met name negatieve gevoelens als angst, verdriet en onmacht. Bij het denken
vormt er zich hersenzand in de epifyse, dat bij het oplossen de
inhoud van de gedachte als het ware prijsgeeft. Hiertoe moet je
de gedachte even loslaten om haar te kunnen waarnemen. Dat vraagt
om veiligheid en de bedding van een gezonde cultuur - en die was
er vaak niet. Onder invloed van allerlei angst en trauma's (eerste
wereldoorlog, instortende economie) bewerkstelligt het zenuwstelsel
een daaraan tegengestelde neiging: het koste wat kost willen vasthouden
aan een idee.
Zo wordt misschien
duidelijk hoe het heeft kunnen gebeuren dat mensen zich massaal
overgaven aan het volgen van de meest destructieve ideologieën
(communisme, nationaal-socialisme), en ook hoe machteloos de enkeling
stond tegenover dit verschijnsel. Dit kwam echter pas later aan
het licht: net vóór en tussen de wereldoorlogen is
er nog enige ruimte geweest hiermee te experimenteren.
|
 |
Mogelijkheden
- moeilijkheden
Er kan sinds de drempeloverschrijding
weer gewerkt worden met allerlei invloeden van geestelijke oorsprong,
die dus van onderaf, met de (deels nog ongelouterde) wil omhoogkomen,
en dan door de eigen ziel heen geuit worden. Dit is met name het geval
bij scheppende activiteiten, ook op wetenschappelijk of filosofisch vlak.
Zo'n geestelijke inhoud kun je zien als een wezen dat zich van onderenaf
in eerste instantie manifesteert als een in zich gedifferentieerde idee
als kracht. Van de manier waarop de scheppende mens zijn wil inzet, hangt
af in hoeverre dit wezen zich op doorzield-menselijke wijze kan uiten
(en ten goede inzetten), of gedoemd is slechts als kracht uit te werken.
De constitutie en eigenaardigheden van de ziel van de scheppende mens
werken kleurend en vormend aan deze inhouden (kunnen die dus meer of minder
recht of geweld aandoen). Deze combinatie van gevoel en wil, die je ook
de persoonlijke moraliteit kunt noemen, bepaalt hoe herken-baar de oorspronkelijk
geestelijke inhoud naar buiten komt. Wat opvalt, is dat vooral die wetenschappers
die ‘objectief’ onderzoeken en ieder eigen moreel of scheppend
aandeel hierin ontkennen, de meest destructieve dingen gemaakt hebben
(kernenergie, DNA). Ook de kunstenaars echter, hebben (vaak onbedoeld)
het nodige aan innerlijke verscheuring te berde gebracht.
Materialisme
Als om deze drempeloverschrijding
alvast op spanning te zetten, kwam in de eerste helft van de 19e eeuw
het materialisme als gedachtengoed in zwang. In de tijd dat de moderne
wetenschap zijn huidige vorm kreeg, heeft zich een soort strijd afgespeeld
tussen de Angelsaksisch -materialistische stroming en het Duitse idealisme
(Goethe, Schiller, Lessing). De laatsten werkten vanuit een idealistisch-spirituele
invalshoek: Lessing bijvoorbeeld kwam puur door logisch redeneren op de
reïncarnatiegedachte. Met name Goethe had een alternatief voor de
louter materialistische opvatting van wetenschap: hij stelde voor de scheppen-de
krachten in de natuur te onderzoeken, door als een kunstenaar met haar
processen mee te voelen en denken: de fenomenologie als onderzoeksmethode.
Zijn kleurenleer heeft het echter moeten afleggen tegen die van Newton
en alleen zijn proza wordt tegenwoordig nog gelezen. Het is werkelijk
opvallend hoe zo'n veelbelovend idee van zo'n geacht en gewaardeerd man
zo genegeerd en misbegrepen is. Blijkbaar was het nog niet aan de tijd:
Michaël had de demonen weliswaar overwonnen, maar daarna werden ze
op aarde gesmeten, alwaar de mensen verder zelf mochten uitzoeken wat
ermee aan te vangen. De moderne wetenschap, die werd tot moderne techniek,
zou hun belangrijkste vehikel worden.
Materialisme
in de kunst
Het materialisme zelf,
dat in de 19e eeuw nog op de natuur berustte en vaste grond onder de voeten
gaf, onder-ging met de drempeloverschrijding ook een fundamentele verandering:
de ‘bodem’ viel eruit. Zo werd het materialisme zelf occult,
gebaseerd op de idee van ‘het niets’ tussen onzichtbare deeltjes,
en werd hierbij tot het eigenlijke nieuwe geloof van de moderne mens.
In de schilderkunst is te zien hoe hier naartoe werd gewerkt.
|
Kenmerkend
voor de schilderkunst in de 19e eeuw is het figuratieve, waarbij in
de natuur zelf de uitdrukking werd gezocht van iets hogers, met name
via het persoonlijke gevoel. Kunst werd nog steeds geacht uitdrukking
te zijn van iets hogers. De religieuze traditie in het schilderen
was echter al op de achtergrond geraakt: al sinds de Renaissance (15e
eeuw) was men in het schilderen bezig met name de wetten van de zintuiglijke
waarneming zich eigen te maken. Uitein-delijk kwam men op het idee
om de uitdrukking van God direct in Zijn schepping, de natuur, te
gaan zoeken. Dit had direct te maken de opkomende wetenschap en techniek;
door het fysiek-dode element (toen iets geheel nieuws), dat
als objectivatie in de techniek verscheen, werd de idee van het levende
opnieuw geladen met religieuze en mystieke kwaliteiten.
Het onpersoonlijke
van de techniek veroorzaakte als tegenhanger een hoogstpersoonlijke
lyriek, die echter meestal nog wel in het algemene bleef hangen
(nog niet individueel geworden was). Tot voor kort werd veel 19e
eeuwse kunst (vooral de bouwstijlen en vormgeving) nog gezien als
absolute kitsch. |
|
|

Gustave
Courbet, "dame met papegaai" |
Claude
Manet, "dame met papegaai" |
|

|
Hierboven
zie je een polemiek tussen de Franse schilders Manet (gestorven in 1883)
en Courbet. Manet schilderde zijn ‘dame met papegaai’
als repliek op die van Courbet. Deze blote dame (met papegaai) ligt er
heel wulps bij, waardoor het schilderij als geheel eigenlijk heel ‘aangekleed’
is (met al deze heerlijkheden). Manets schilderij van de dame is, hoewel
zij van kin tot voet bedekt is, veel naakter. Dit onder andere door de
zwartheid van haar ogen, die onaangeraakt terugspiegelen, en de zwijgzame
brutaliteit waarmee ze je losjes maar nogal ongeëmotioneerd aankijkt,
dit vanuit de plooien van haar huid-kleurige kamerjas. Hier komt iets
op dat nog het meest doet denken aan krachten als van een vacuüm,
als onpersoonlijke, bijna onmenselijke wil. Dit analoog aan de manier
waarop krachten als elektriciteit en magnetisme zich in een machine manifesteren.
Manets schilderijen veroorzaakten de nodige commotie. Ze werden als zeer
onfatsoenlijk en schokkend ervaren.

William
Turner, 1775 - 1851 |
|

|
Impressionisme
(1860 tot 1880)
was één
van de eerste tekenen dat er iets nieuws ging gebeuren. Sommige
schilders begonnen de eigen manier van waarnemen in het schilderen
te betrekken. William Turner was een vroege voorloper - hij werkte
al tijdens de levensdagen van Goethe met diens kleurenleer. Impressionisme
kwam vooral in Frankrijk tot bloei, van (Monet, Degas, Cézanne).
Zij bestreefden een zo levendig mogelijke weergave van het moment
van de zintuiglijke waarneming zelf, met zijn sfeer en lichtval,
en maakten uitgebreid studie van het functioneren van de eigen waarneming
en zintuigapparatuur. |
1900
- 1920: een plotselinge veelheid van stijlen ("ismen")

|

Odilon
redon: vuurpriesteres |
|
|
Na
circa 1905 gebeurde plotseling alles tegelijk. Ineens waren er,
naast enkele vroege expressionisten, kubisten (1907), fauvisten
(1905), kunstenaarsgroepen als ‘Die Brücke’ (1905)
en ‘Der blaue Reiter’ (1911), non-figuratieve kunst
(officieel geregistreerd vanaf 1910), neo-impressionisten, futuristen
(ca. 1917), dadaïsten (ca. 1915) en surrealisten (1919).
Men discussieerde
om het hardst met elkaar, over de nieuwe kunst die zou moeten komen,
om de nieuwe eeuw te gaan vormgeven, hoe dit zou dienen te gebeuren
en welke idealen er hier te bestreven waren. Dit liep uiteen van
allerlei utopische verwachtingen van de zich zeer snel ontwikkelende
techniek (of, louter fascinatie daarmee, de futuristen), naar utopische
verwachtingen van het puur natuurlijke leven (vegetarisme, nudisme),
naar verwachtingen en utopieën omtrent sociale hervormingen
(anarchisme, communisme), aanverwante nieuwvormingen aan esoterische
bewegingen (madame Blavatsky, de zwart/grijze magiër Aleister
Crowley, Rudolf Steiner, de schilder W. Kandinsky) naar de zoektocht
naar de bron van de ruwe, menselijke oerwil (expressionisme, fauvisme).
Het leek wel een heksenketel.
Vanaf 1910 kwam
dan de volgende grote verandering, toen sommigen de figuratieve
voorstelling loslieten, om direct op het doek met kleuren en vormen
te schilderen; iets wat nu ‘abstract’ en toen ‘gegenstandslos’
werd genoemd - let op het verschil hiertussen! Dit is een op zoek
gaan naar een directe verbeelding van ideeën en gevoelens,
oftewel, naar beelden die in het scheppingsproces zelf ontstaan.
In de praktijk kwam het echter erop neer, dat sinds de drempeloverschrijding
voor de ziel van de schilder nu ook de eigen, van binnenuit waargenomen
lichamelijkheid ‘omgeving’
was geworden en dat hij daar zijn beelden vandaan ging halen.

|
Paul Serusier,
Talisman (1888) |
|
van
figuratie naar abstractie
Rechtsboven zie je
een schilderijtje dat een grote rol heeft gespeeld in de weg naar de bevrijding
van de figuratieve voorstelling (Talisman, Paul Serusier). Vóór
de 2e wereldoorlog waren eigenlijk alle schilders gevormd door een degelijke,
academische opleiding in figuratief schilderen. Als ze abstract gingen
schilderen, deden ze dat nooit 'zomaar'. Men zocht de weg naar abstractie
vanuit het figuratieve schilderen, om in de 'binnenkant' 'van de dingen
te komen - zomaar een vierkantje neerzetten was 'geen kunst'. Het schilderijtje
van Serusier is voor een aantal belangrijke schilders (Bonnard, Vuillard,
Maillol) een bron van inspiratie geweest, omdat het "plat" geschilderd
was. Het beeld van "verf op een doek" was sterker dan de voorstelling,
en tóch was het schilderijtje niet plat in zijn ruimtewerkingen.
Serusier geldt als "postimpressionist".
Hieronder
3 fasen uit het werk van Kandinsky. Hij en verschillende anderen
(Mondriaan, Malevitsch) maakten gedurende hun leven een ontwikkeling door
van figuratie naar een steeds verder gaande geometrisering en abstractie.
Dit heeft niet alleen te maken met het lichaamsgebonden denken, maar ook
met opvattingen over esthetiek. De gangbare opvatting is, dat schoonheid
idee is, die zich kleedt in een zintuiglijke waarneming (maar in principe
daar buiten ligt). Daardoor verlieten kunstenaars de zintuiglijke waarneming
zodra ze de kans kregen, om de Idee te gaan zoeken. De kwaliteit van hun
werk kwam echter wel voort uit het feit dat ze vóór hun
abstracte tijd veel natuurstudies gemaakt hebben. Voor meer over dit onderwerp,
klik hier (esthetiek).
Wat verder opvalt is,
dat op veel ‘gegenstandslose’ schilderijen ook het onderwerp
nogal abstract is. Het was schijnbaar toch moeilijker dan het leek om
een gevoel te verbeelden en voor zich te laten spreken.

W, Kandinsky,
landschap |

Kandinsky,
improvisatie (oorlog op zee) |
|

W Kandinsky,
improvisatie in rood, geel en blauw |
|
Orgaanwerkingen

Lionel Feininger, kirchturm in Halle.
nierwerking:
veel licht en helderheid, kleur speelt de hoofdrol. |
|
Lever
en nier
Hier een voorzichtige
indicatie van een mogelijke verschijningsvorm van dit soort werkingen
(onder voorbehoud, ik ben geen medicus of therapeut)
De parallel tussen het verschijnsel ideologie en de schilderkunst,
met al zijn ‘ismen’ is opvallend. Het schilderen kun
je zien als een vorm van lichaamsdenken, dat vanuit het gevoel via
het handelen tot beeld wordt. Dat is altijd al zo geweest, maar
met de drempeloverschrijding is de lichamelijkheid veel meer doorlaatbaar
geworden voor werkingen vanuit de etherwereld, en schilderde men
niet meer alleen de idee van hetgeen men buiten zich waarnam, maar
tegelijk daarmee ook de manier waarop deze waarneming ge- of vervormd
wordt door de eigen constitutie. Een ‘isme’ kun je zien
als een bepaalde (gefixeerde) uitdrukking daarvan.
|

E.
Munch, besneeuwde allee.
leverwerking:
plastische lijnen en vormen |
|
G.
Braque, stilleven
Longwerking:
kristalliserende vormen |
|
Long
en gal
Kubisme bijvoorbeeld
(Picasso, Braque)) stelt het sprongsgewijs en kristallijn vervo-men
van het beeld als ‘thing to do’ (wat met name met het
longproces en het kristalliseren van hersenzand te maken heeft),
expressionisme stelt met name de uitdrukking van de werking van
de spijsvertering, met werkingen vanuit de lever (plastische vervormingen)
en de nieren (intense kleur- en lichtwerkingen). De gal zet onder
andere ook aan tot ordening door middel van lijnen, liefst dwarsgezet.
De lijn is niet immaterieel, zoals in het longproces, maar dik in
de verf gezet en liefst zwart. |

Bart
van der Leck, de storm
Galwerking:
stevige geponeerde ordening d.m.v. lijnen (dik in de verf) |
|
Gevoelswerelden
Ook de schilders moesten
ineens balanceren met denken, voelen en willen, wat enerzijds kon overhellen
naar de denkkant (abstractie); anderzijds waren er schilders, die helemaal
vanuit hun gevoel de beeldenwereld van droom en fantasie gingen verkennen
(Franz Marc, Chagall, Redon).
De eerste wereldoorlog,
die al in 1914 begon, liet de algemene gevoelsbalans definitief doorslaan
naar een zeer pessimistisch mensbeeld. Met name in expressionistische
schilderijen uit die tijd zijn veel uitingen van wanhoop en desillusie
over de mensheid terug te lezen. Sommigen zagen de situatie ondanks alles
toch als aansporing om gericht te werken aan een betere toekomst voor
Europa.
het Bauhaus
(1919-1939)
In 1919 werd in Weimar
het Staatliches Bauhaus, een academie voor architectuur en toegepaste
kunsten opgezet. W. Kandinsky en Paul Klee waren er leraar, Walter Gropius
was er directeur. Het bijzondere aan deze academie was dat er een vrij
helder gedefinieerd gemeenschappelijk ideaal was, namelijk de integratie
van kunst, toegepaste kunst en architectuur, en de ontwikkeling van een
algemeen kunst-zinnig idioom op het gebied van kleur, vorm en compositie,
dit om te voorzien in de behoeften van een nieuwe, moderne samenleving.
De studenten werkten in het bewustzijn dat zij deze samenleving zouden
gaan vormgeven. De meesten van hen hadden overigens sympathie met Rusland
en het communisme - waarvan men toen nog niet wist hoeveel slachtoffers
het maakte. Er moet een heel bijzondere sfeer hebben geheerst, eén
van ernstig, geconcentreerd werken en groot enthousiasme en idealisme
tegelijkertijd. Er werden zowel schilderijen als meubels en theedoeken
ontworpen, en het laatste werd niet van minder belang geacht dan het eerste.
Men streefde in de
opleiding naar een juiste verhouding tussen de ontwikkeling van de persoonlijke
aanleg van de student en de algemene wetmatigheden die een vakman moet
kennen, en studenten en leraren ontwikkelden zich aan elkaar. De kleurtheorie
van Johannes Itten is nu nog steeds het enige standaard-studieboek voor
schilders op dit gebied - die van Goethe is vrij kiemachtig en wordt niet
echt serieus genomen, en die van Newton is niet geschikt voor kunsttoepassingen.
Ook Kandinsky heeft iets geschreven ‘over het geestelijke in de
kunst’: hij ging hierbij echter vooral direct in op formele aspecten
van het schilderen zelf (onder andere de idee van punt, lijn en vlak),
en niet op de manier waarop die samenhangen met de menselijke ziel en
constitutie. Er werd heel veel geëxperimenteerd en er waren veel
verschillende opvattingen (of stijlen), maar weinig inzicht in het ver-band
hiertussen. Als men zich hier al mee bezig hield, zoals op het Bauhaus,
dan relateerde men de dingen die men tijdens het werken vond nog steeds
direct aan de wereld van natuur en oudere culturen, of een zeer abstracte
ideewereld. Men kwam er niet aan toe zich de dingen af te vragen direct
aan de hand van de vraag, wat is een mens, en hoe zit die in elkaar. Hier
komt de antroposofie
ter sprake, want Rudolf Steiner deed zijn dingen juist vanuit een rijk
gedifferentieerd mensbeeld.
Antroposofie
Je kunt denk ik wel
zeggen dat antroposofie en de kunstenaars elkaar grotendeels gemist hebben.
Antroposofie verkeerde juist in het stadium van het werken vanuit en omvormen
van het denken, om het denken lichaamsvrij te maken en het ik het nodige
gereedschap te verschaffen. Steiner was wat dat betreft dan ook zeer gevoelig.
Toten Mondriaan hem schreef dat hij de ware theosofische kunst gevonden
had, antwoordde hij niet eens (wat Mondriaan zeer irriteerde).
Rudolf
Steiner, "oermens", poster voor een eurithmie-voorstelling |
|
Steiner deed zelf eigenlijk geweldige dingen met architectuur, beeldhouw-
en schilderkunst, maar de kunstenaars konden Steiners werkwijze-vanuit-
het- denken op hun beurt (nog) niet met hun handelend-scheppende (en
dus van onderaf opkomende) werkwijze verenigen: vooral de schilders
werkten juist primair met het lichaamsdenken, dat zich van onderaf
direct via het handelen uitdrukt. Zij werden zich pas bewust van hetgeen
zij maakten aan de hand van het fysieke schilderij, wat dan als spiegel
fungeert. De kloof hiertussen zou te maken kunnen hebben met de gebeurtenissen
rond Christus begin deze eeuw; Steiner had weliswaar een scheppend
element in het denken gebracht, maar als kunstenaar werk je van onderaf,
vanuit wat uit vorige levens in je ziel sluimtert. Steiner waarschuwde
zelfs kunstenaars (Franz Kafka) , dat ze hun scheppend vermogen een
tijdje kwijt zouden zijn als ze de anthroposofie in zouden duiken.
Als je terugkijkt op de kunstgeschiedenis, kun je zeggen dat het misschien
in het interbellum ook nog niet aan de orde was. Het vermogen om je
scheppend vermogen zelf van binnenuit om te vormen kwam pas voor iedereen
vrij nadat Christus dit, door Zijn vereniging met de boze en opstanding
daaruit, heeft voorgedaan. Dit is vermoedelijk rond het jaar 1943
gebeurd. |
1e
goetheanum, afgebrand op 1 jan 1923 |
|
Stookhuis,
bij het 1e goetheanum |
|
De
tweede wereldoorlog
In de jaren
vóór de Tweede Wereldoorlog is de spanning al sterk
te voelen in allerlei Europese kunstuitingen. Ook in anti-nazi-schilderijen
komt de verscheurdheid en psychische nood van het totaal verslagen
Duitsland tot uiting. Bijna alle cultuurdragers moesten vluchten
en enkelen pleegden zelfmoord toen de nazi's aan de macht kwamen.
Die wisten op hun beurt heel goed hoe de macht van het beeld in
te zetten om hun doelen te verwezenlijken. Voor het gros van de
bevolking waren zíj de brengers van de moderne tijd, met
hun autowegen, de radio's die ze uitdeelden onder de bevolking,
de nieuwe, hyperefficiënte (dacht men), gestroomlijnde wapens
en vliegtuigen die ze maakten. Zij maakten korte metten met de abstracte
kunst, en brachten een vlak en zouteloos realisme (liefst op onmenselijk
groot formaat), dat primair gericht was op een imponerend effect.
Opmerkelijk is de beeldcultuur rond de Führer zelf. Hij maakte
heel bewust gebruik van de modernste technieken en media (fotografie,
radio en film) om een strak gedefinieerd beeld van zich zelf naar
buiten te brengen, hierbij geholpen door onder andere Leni Riefenstahl,
een briljante filmmaakster. Hij was een echt massa-idool, een superster
zoals die alleen via moderne media kan ontstaan. Een verklaring
voor het onbegrijpelijke fanatisme waarmee men hem volgde zou misschien
kunnen zijn, dat hij niet zozeer de hartstochten manipuleerde, maar
de moraliteit van mensen. Hij kreeg ze zover dat ze hun eigen, nog
niet geïndividualiseerde moraliteit aan hem uitleverden, zodat
de nazi's (en hun mensen) letterlijk hun eigen wezen inzetten ten
behoeve van het vernietigingspotentiaal van hun leider, die zelf
ook bijna letterlijk een belichaming van het ‘niets’
was. |
Het had veel
weg van een suïcidale roes. Het Duitse idealisme, dat geen
voet aan de grond kon krijgen in de tijd waarin het materialisme
mocht heersen op aarde, verkeerde precies door dit feit in zijn
absolute tegendeel.
Max Beckmann,
"nacht" |
Hierna kwamen de kaarten
heel anders te liggen, zowel wat betreft de mogelijkheden voor de mensen
om verder te ontwikkelen, als ook wat betreft de politieke situatie, met
Amerika als nieuwe wereldmacht. Met name door de ‘van onderaf’
werking van de geestelijke wereld, zou de bewustwording van de gebeurtenissen
rond Christus slechts langzaam bekend worden, en de opstanding van Christus
zou dit keer niet in een (omgevormd) fysiek lichaam zijn, maar in en onder
de mensen moeten plaatsvinden.
Het
verhaal gaat verder in deel 2
Verder kun je je afvragen
hoe het zit met de nazi's en de Germaanse mythologie. Waarschijnlijk heeft
dit te maken met de Woordkrachten zoals die in hun oude vorm in de runen
leefden, die mogelijk door Hitler in hun tegendeel werden verkeerd.
|
|