|
deel 2 over
kunstgeschiedenis (20e eeuw), eerder verschenen in Bruisvat (1999)
Over de drempel
– achtergronden van 150 jaar beeldcultuur
deel 2
Door Evelien Nijeboer
In deel 1 van
het artikel wordt de periode 1850 - 1940 behandeld. Herin probeer ik een
aantal wetmatigheden te behandelen die ik waarnam aan de kunstgeschiedenis
van de 20e eeuw - ik besef dat ik hierbij niet volledig kan zijn. E.e.a.
maakt deel uit van mijn eigen zoektocht als kunstenaar.
Idealisme
en ideologie
Voor en tussen
de wereldoorlogen bestond er een weliswaar prille maar zeer inspirerende
relatie tussen de Europese avant-garde en de Russische cultuur.
Dit had niet alleen met het Communisme te maken; vooral ook het
karakter van de Russische volksziel sprak tot de verbeelding. Communisme
en socialisme werden vooral gezien als vehikel om de samenleving
vanuit het eigen (halfbewuste en eveneens onschuldig geachte) idealengoed
te kunnen veran-deren. De puurheid van het Russische boerenvolk
werd, mede vanuit een afkeer van de eigen materialistische cu-tuur,
sterk geïdealiseerd. Op het Staatliches Bauhaus, (zie het vorige
artikel) droegen de studenten meestal een Russisch boerenhemd. Belangrijk
is, hier te onderkennen dat het vooral ging om een gevoelscomplex.
In de eigen cultuur lag er de erfenis van het verslagen Duitse idealisme
(zie deel 1), reeds begraven onder een
dikke laag van materialistische wetenschap en bourgeoisie. Toch
voelden velen een drang in zich om “iets nieuws” neer
te zetten, en idealen te verwezenlijken. Dit verlangen werd geprojekteerd
op een land, een plek, waar zoiets nog tot het rijk der mogelijkheden
behoorde omdat het economisch nog onontwikkeld was, de cultuur er
nog authentiek religieus was, en waarin toch schijnbaar ook een
moderne beweging tot vernieuwing speelde. In het eigen land kon
men hiervoor alleen bij de Theosofische beweging en de Anthroposofie
terecht, iets waaraan kunstenaars vaak wel roken, maar vervolgens
meestal hun eigen weg gingen (zie deel 1). Men wist nog niet van
de verschrikkingen van het communisme, en realiseerde zich meestal
ook niet dat idealisme eigenlijk vooral te maken heeft met introspectie,
en de wil de eigen impulsen te louteren. Men richtte zich veelal
naar buiten, naar de realisatie van eigen of andermans ideeëngoed
of ideologie. Ook de Anthroposofie is hieraan grotendeels ten prooi
gevallen, dit ondanks zichzelf. |
|
de dynamiek
van de Staat
De
Amerikanen, of beter gezegd de Amerikaanse Staat, had echter zo zijn
eigen dynamiek. De oorlog was nog niet afgelopen of de Amerikanen
verkondigden een nieuw gevaar: het Communisme. Het IJzeren Gordijn
hield ze tegen, en verdeelde meteen het verzwakte Duitsland in tweeën,
zodat het geen kwaad meer kon aanrichten. Deze situatie leverde een
beeld op dat lang en diep heeft doorgewerkt: dat van het Duitse volk
en cultuur (gerepresenteerd door het Nazi-dom) als belichaming van
het Boze, en van de Amerikanen als degenen die dit Boze hebben verslagen.
De Amerikaanse regering heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt
om haar ideologie (die ze wel degelijk heeft) wereldwijd te doen gelden.
Noam Chomsky signaleerde een Amerikaanse
overheidspolitiek
die het belang van de Staat boven alles stelt, en die ook
kunst en wetenschap als haar ideologische dienaren beschouwt.
De Amerikanen hebben zich eigenlijk meester gemaakt van de
mislukte opdracht van de Duitse cultuur (die, zoals gezegd,
ook gedoemd was te mislukken in tijden van materialisme).
Wat hiervan over bleef is een hoofdstroom van ontzielde algemeen-menselijkheid,
iets wat bij gebrek aan levend begrip omtrent de menselijke
geestkiem en diens behoefte aan ontwikkeling gedoemd was voortaan
uit te werken als natuurwet.
Ideologie
zonder inhoud
Zo ontstond
een verhulde ideologische hoofdstroom waarin alleen algemeen-geldende
en gegeven zaken een zijnsgrond wordt toegekend (dingen als
gevoelens, ideeën of menselijke individualiteit vallen
daarbuiten). Universaliteit werd zo tot een soort van internationaal
algemenisme, het individu werd tot “star” of idool,
waarheid veranderde in geldigheid, vorm werd tot inhoud. Je
kunt zeggen dat deze hoofdstroom de culturele uitdrukking
is van de darwinistische opvatting over evolutie, van de mensheid
als (dier)soort. Hiermee samenhangend ontstond ook het verschijnsel
'marketing' of, hoe speel je in op de wil c.q. het driftleven
van mensen (industriëlen lieten zich hierbij, niet zonder
succes, voorlichten door psychoanalitici). Er is een mooie
reeks documentaires over markteting in de 20e eeuw, zoek "the
century of self" op Youtube. In de schilderkunst ontstond
zo het abstract-expressionisme (verderop meer hierover) .Naast
de emancipatie van het beeld, is er het fenomeen van de grote
macht die uitgaat van media als fotografie, film en televisie.
De schijn wordt dan een werkelijkheidswaarde toegekend, zodat
hij tot leven komt. |
Robert
Rauschenberg, 1964 |
|
|
|
En intussen....
Christus is, volgens
verschillende voorspellingen en waarnemingen van meerdere mensen, “op
de wolken”, in de ethersfeer van de aarde, teruggekomen, en heeft
zijn tweede kruisiging doorgemaakt. (zie Jesaiah Ben Aharon, en deel 1
van dit artikel). Rudolf Steiner is al in 1900 begonnen met het voorbereiden
van de “nieuwe mysteriën” die hiermee mogelijk zouden
worden. Hij stierf in 1924 vlak na het stichten ervan, in de afrondingsfase
van de eerste klasse (voor Imaginatie) van zijn hogeschool voor Geesteswetenschap.
Na Christus’ tweede opstanding kon Steiners ‘benadering via
het denken’ niet meer op zichzelf staan, aangezien Christus in de
etherwereld door de Boze heen Zijn opstandingslichaam heeft omgevormd.
Dit vernieuwde lichaam bestaat uit moraliteit, die Hij schiep door uit
de Boze op te staan en een deel van diens substantie om te vormen. Het
denken is op zichzelf niet moreel of a-moreel, en ook het inlevende gevoel
dat zich direct op geestelijke inhouden richt, komt in op-zichzelf-staande
gedachten tot uitdrukking. Moraliteit is iets dat je ontwikkelt aan het
leven zelf, aan het waarnemen van eigen ervaringen en handelingen naar
andere mensen en wezens toe. Sinds de tweede kruisiging van Christus is
het voor de mensen mogelijk geworden om in zichzelf de Mensenzoon tot
ontwikkeling te brengen, door in leven en handelen individuele, morele
gebaren te leren maken, uit vrijheid en in liefde. Het denken is sindsdien
vooral een directe uitdrukking van de eigen ik-organisatie, die ons hele
organisme doordringt vanuit de periferie van ons astrale lichaam.. Deze
ik-organisatie draagt een heel bepaald stukje van de kosmische intelligentie
die ieder mens heeft gekregen om op aarde te verwezenlijken.
Sinds de wederkomst van de Ik-Ben is de morele wereldorde (waarvan de
zintuiglijke wereld altijd het beeld is geweest) geen gesloten, passief
gegeven meer, en is het vermogen tot het waarnemen van het geestelijke
in de zintuiglijke wereld zelf vrijgekomen voor de mensen. Het gaat hier
om de oorspronkelijke krachten van het Woord zoals de Kelten die nog kenden;
om werkingen van kleur, klank en vormkrachten in de etherwereld. De geestelijke
oorsprong hiervan wordt echter vaak niet als zodanig herkend. Met name
de Imaginatie kan hierdoor een eigen leven gaan leiden: beeld en werkelijkheid
zijn min of meer los van elkaar komen te staan. De wereld van het beeld
ging zich emanciperen van de werkelijkheid zoals wij die in ons gevoel
en hart kunnen ervaren. In het denken komt dit tot uitdrukking in een
hardnekkig geloof aan wetenschappelijke dogma’s, en de neiging om
denkbeelden (“de lucht is blauw”) in de plaats van de waarneming
te stellen. Omgekeerd treedt het vermogen tot objectieve beeldvorming
bijna automatisch in werking als mensen creatief bezig zijn. Voor
de geoefende kijker zijn films, grafische vormgeving, styling, reclame
en ook kinderboeken een ware bron van occulte oerbeelden en werkingen.
Het vermogen tot Imaginatie is vrijgegeven aan de mensen, om over te beschikken
zoals zij willen. Mijn voorzichtige en voorlopige conclusie is,
dat in de officiële beeldende kunst tot nu toe juist de neiging bestond
om dit soort invloeden buiten de deur te houden. Ik hehandel hieronder
een aantal factoren die hierop invloed hebben gehad, verder heeft e.e.a.
vooral te maken met het ontbreken van een intellectueel kader.
abstract
expressionisme
In de jaren
'50, vlak na WO-II, werd er een reizende Amerikaanse kunsttentoonstelling
georganiseerd die over de hele (westerse) wereld getoond werd. Ze
was grotendeels gefinancierd door de CIA en getiteld: “masters
of the 20th century”. Deelnemers waren onder andere Willem
de Kooning, Robert Rauschenberg en J. Pollock (bijgenaamd Jack the
Dripper). Hierin werd een “geheel nieuwe” stijl van
schilderen getoond: het abstract-expressionisme. Het verschijnsel
abstracte kunst en expressionisme als zodanig waren eigenlijk uit
Europa afkomstig; wat er vooral nieuw was aan het abstract-expressionisme
was dat de hele idee van het streven naar herontdekking van de ziel
en de openbaring van het geestelijke daarin , zoals nog wel aanwezig
in de “gegenstandslose” kunst, eruit werd gegooid. Hiervoor
in de plaats kwam de verheerlijking van de primaire handeling van
het schilderen als “scheppende daad” zelf. Het beeld
werd beschouwd als een soort voortvloeisel daaruit, of afdruk daarvan.
Ideeën of door oefening verkregen vaardigheden zouden dit proces
verstoren, of maken dat een kunstuiting niet meer “authenthiek”
is. De meeste technische basiskennis en –vaardigheden van
het schilderen, met name kennis van de wetten van kleur, perspectief,
compositie, licht en duisternis, etcetera werd hiermee overbodig
verklaard. Het schilderen werd hiermee een voornamelijk materiële
aangelegenheid. Hiervan afkomstig is de idee van de “wilde”
schilder als een soort van superieur en geniaal beest. Het succes
van deze nieuwe, al snel officiële c.q. heersende stijl is
natuurlijk mede te danken aan de militaire overwinning van de Amerikanen,
maar ook daarvan afgezien was de reikwijdte ervan opmerkelijk. In
de enkele tientallen jaren daarna was op iedere zichzelf serieus
nemende (dat wil zeggen, internationaal georiënteerde) kunstacademie
deze manier van schilderen de onuitgesproken norm. |
Willem
de Kooning, vrouw, 1953 |
|
Sindsdien lijkt er een
soort van internationale stijlendialektiek te heersen. In de schilderkunst
riep het abstract-expressionisme zijn tegenpool op in de vorm van minimalisme
(onder andere Donald Judd, Elsworth Kelly) en concept-kunst (dit geheel
analoog aan de politieke tegenstelling tussen “links” en “rechts”).
Dit kun je zien als een weerslag van de uiteengevallen zielefuncties denken,
voelen en willen. Minimalisme vertegenwoordigt meer de cerebrale pool, het
abstract-expressionisme meer de wilskant van dit gebeuren. In het minimalisme
werd gepoogd de zuivere idee als fysiek waarneembare realiteit neer te zetten.
Donald
Judd, zonder titel |
|
Elsworth
kelly, olie op doek, "red-green-blue I, 1964-1965 |
|
Zuiver
geometrische vormen (meestal vierkanten of rechthoeken), wit of in
monotone kleurvlakken, waren hiervan meestal het resultaat. De boodschap
hiervan is, dat dingen als “gevoel” en authenticiteit
het geestelijke in de weg staan of vervormen. Men probeerde het geestelijke
zich zo puur en direct mogelijk in het fysieke te laten uitdrukken.
Er wordt daarmee inderdaad een zweem van trancendentie bereikt.
Abstract-expressionisme en minimalisme lijken tegengesteld, maar hebben
als gemeenschappelijke basis een wantrouwen ten opzichte van de menselijke
ziel; de eén ontkent het menselijk vermogen om zelfstandig
met ideeën en wetmatigheden om te gaan, de ander ontkent het
menselijk vermogen om gevoelens te ontwikkelen die niet per definitie
driftmatig zijn. De schilderkunst als zodanig is in de 20e eeuw al
meerdere malen doodverklaard; Elsworth Kelly wordt gerangschikt in
de stroming "post-painterly abstraction" |
|
gevoel
- werken met kleur
Hiernaast een
schilderij van Mark Mark Rothko, door Han Schuil (geb. ca 1960,
zie verderop) het “huilende zigeunerjongetje van het abstract-expressionisme”
genoemd. Hij wordt geschaard in de stroming "colour-field painters",
samen met Barnett Newman en Clifford Still. Rothko streefde ernaar
de pure emotie (werking) uit de kleur vrij te maken. Het was voor
hem een soort religieuze opgave, te proberen de diepste gevoelens
van zijn toeschouwers aan te spreken. Een citaat: 'I'm not an abstractionist.
I'm not interested in the relationship of color or form or anything
else. I'm interested only in expressing basic human emotions: tragedy,
ecstasy, doom, and so on.' Rothko probeerde de kleur vanuit zichzelf
te laten spreken door zwevende kleurvakken te creëren, die
met elkaar een interactie aangaan.Ik ken mensen die zeer aangedaan
waren door zijn werk, en er uren naar kunnen kijken. Ook het werk
van Barnett Newman kon op heftige reacties rekenen: in de jaren
'80 zijn twee van zijn werken fysiek aangevallen (met een mes en
een ijzeren staaf). Het leven van Mark Rothko eindigde op tragische
wijze in een zelfmoord. Hij hield zich toen bezig met de kruisiging
van Christus, zijn laatste werken waren héél donkere
aubergine/zwart.
Zelfs in een
tijd waarin abstractie en driftleven dominant waren, en gevoelens
afgedaan werden als 'fout' en achterhaald, was het nog mogelijk
om puur door kleurgebruik met gevoelens te werken. Dat zegt denk
ik wel iets over de eigenschappen van kleur. |
"Onze
geschiedenis begint met de Holocaust"
De
kwestie van het gevoel zelf is het eigenlijke hete hangijzer geworden.
Het gevoel is het gebied waarin de verhoudingen tussen de afzonderlijke
mens en de wereld om zich heen wordt vormgegeven, het eigenlijke territorium
van de ziel. Gevoel geeft ons enerzijds de gelegenheid onszelf te
beleven aan hetgeen wij waarnemen, anderzijds vertelt de gevoelsbeleving
ons ook allerlei wezenlijks over hetgeen we waarnemen. De boodschap
van de Holocaust was echter, dat deze voelende mens tot al het denkbare
Boze in staat is, en dat zijn beschavingspeil vooral van zijn omstandigheden
afhangt. De Holocaust werd in culturele kringen beschouwd als het
definitieve failliet van de oude Europese cultuur, waarin de mens
zichzelf als van oorspronkelijk-goddelijke komaf veronderstelde vanuit
zijn niet beter wetende gevoel. Nu had men gezien, dat de mensen die
zichzelf werkelijk als zodanig beschouwden (“Über-menschen”),
tot de meest onmenselijke daden in staat waren, en dat de massa zich
met hart en ziel, zelfs uit idealisme, aan hen had overgeleverd. De
teneur onder met name schrijvers en filosofen was, dat het feitelijk
immoreel zou zijn om te blijven vertrouwen op de echtheid van gevoelens.
Dit heeft een legitieme kant; in de Holocaust heeft het Boze zich
voor de mensen opgesteld, zodat wij er mee moeten leren omgaan. Anderzijds
kan dit gegeven ook ontaarden in een vreemd soort van moralisme; de
opvatting dat het schone geen bestaansrecht meer heeft omdat het de
holocaust ontkent. Deze tendens heeft zijn voorlopige eindpunt in
het werk van Luc Tuymans (ik citeer hem in het kopje van dit stuk).
Ik vind ook dat de Holocaust een essentieel punt vertegenwoordigt,
maar het kan ook opgevat worden als noodzaak het goede en het menselijke
actief te leren scheppen. In de 20e eeuw echter werd echter de Holocaust
vooral aangegrepen om de macht van het kwade absoluut te stellen. |
Luc Tuymans
- der diagnostische blik, 1992 |
|
Spiritueel
= fout?
Het hierboven genoemde
moralisme behelst een verbod op gevoelens, omdat men dacht dat die er
de oorzaak van zijn geweest dat mensen zich overgaven aan de Nazi’s.
Het ging hierbij nu echter juist niet om individuele gevoelens, maar om
sentimenten (massahysterie). Kenmerkend aan de Holocaust is anderzijds
juist de intellectuele en gesystematiseerde vorm van geweld. Dit laatste
beeld heeft gemaakt dat mensen het vertrouwen in de “geest”
(door velen nog gezien als denken, rede, verstand) hebben verloren. Dit
echter vanuit het idee, dat mensen eigenlijk vooral stiekem allerlei hele
foute gevoelens beleven aan “hogere” zaken. Het intellect
als zodanig bleef dus in de kritische beschouwing buiten schot. Hierdoor
kon de drijvende kracht achter de Holocaust (ontmenselijkt intellect)
gewoon door blijven werken in de cultuur. Dit met name (nog steeds) middels
de moderne wetenschap en zijn dogma’s, verder in alles wat als mechanisme
werkt (overheid, bedrijfsleven).
In de beeldende kunst kwam dit in de eerste plaats terug in een afkeer
van de natuurlijke schoonheid waar de Nazi’s zo van hielden. Zomaar
iets “moois” maken “kon” lange tijd niet meer.
Verder werd vooral ook ieder streven naar iets “hogers” (religie,
esoterie etcetera) verdacht. Kunst diende voortaan vooral het bewustzijn,
omdat dat het enige was, waarin een mens zichzelf nog kon vertrouwen.
lichaamsdenken
Al met al werd
er in de beeldende kunst een element van denken of bewustzijn in
het gevoelsgebied zelf geïntroduceerd, dat gevoelens al toetst
vóórdat ze worden vormgegeven. Wat hierbij dreigt,
is een bedekte vorm van moralisme, die ontstaat als gevoelens onbewust
geconditioneerd worden, in plaats van ze bewust te laten worden
(uit angst voor foute zaken). Wat hier eigenlijk gebeurt, is dat
het denken een niveau dieper in de ziel, tot in het gevoel, of beter
gezegd, de lichamelijkheid wordt gebracht. Als het gevoel in zo’n
geval zelf niet verschijnen mag, ontstaat er een soort gecultiveerde
vorm van lichaamsdenken. Rebecca Horn heeft vanuit dit gegeven heel
bijzondere dingen gemaakt (vooral films en installaties met bewegende
machines)
|
links:
Rebecca Horn, "federrad"
De veertjes
zijn geschakeld aan elkaar, en worden door een machientje
heel langzaam opgetrokken tot de vleugeltjes helemaal uitgespreid
zijn. Dan vallen ze in 1 keer naar beneden en begint het opnieuw. |
Veel mensen
die aanvankelijk filosofie studeerden zijn de beeldende kunst ingegaan,
omdat het een veel adequatere manier van filosofie bedrijven (wereldbeschouwen)
is. Verder werd het schilderen door sommige schilders tot een exquise
vorm van beelddenken gemaakt (René Daniëls, Luc Tuymans,
Marlene Dumas, jaren ’80 tot nu). Een bijverschijnsel hiervan
is ook het steeds meer verdwijnen van het kleurgebruik. Marlene
Dumas was een enorme verfrissing, als iemand die zegt wat zij voelt
en daarbij ook naar zichzelf kijkt, direct maar poëtisch, daarbij
eventueel terloops commentaar leverend op politieke en maatschappelijke
aangelegenheden (zij groeide op in Zuid-Afrika).
Verder kwamen er in de kunstwereld sinds de 2e wereldoorlog een
aantal elementen in het spel, die meer indirect hun invloed doen
gelden: de internationale kunstmarkt, het loskoppelen van kunstenaarschap
en kunstproduktie, en het verschijnsel van ontwikkeling of therapie
door middel van kunst.
De internationale kunstmarkt is de plek waar de marktwaarde van
kunstwerken (in deze of gene stijl van schilderen, beeldhouwen etcetera)
bepaald wordt, en het hoofdtoneel van de hierboven genoemde stijlendialektiek. |
rene
daniëls; palais des beaux-aards |
|
han
schuil, zonder titel 1993 |
|
|
|
Piet
Mondriaan, compositie |
|
bedrijventerrein in Lelystad |
|
|
Stijl
Over stijl eerst
het volgende. De stijl van bijvoorbeeld Mondriaan (een strikt gereduceerd
gebruik van rechte hoeken, zwarte lijnen en witte of gekleurde vlakken)
leidt op zichzelf niet tot een ultiem meesterwerk, maar Mondriaan
heeft er wel erg goede schilderijen mee gemaakt. Helaas heeft deze
stijl ook het bouwen in goedkope vierkante blokken artistiek gelegitimeerd,
maar dat is een ander verhaal. Afgezien van het feit dat de eenzijdigheid
van alleen vierkante blokken misschien niet voldoet aan bepaalde
basale menselijke behoeften, zijn er mooie en lelijke bedrijventerreinen.
De prestaties
van Mondriaan zitten hem dus niet in de “Stijl” die
hij uitgevonden heeft, maar in het meesterschap van wat hij ermee
gedaan heeft. In elke mogelijk denkbare stijl zijn er goede werken
te vinden. Een stijl is een vorm om (geestelijke) inhouden in te
vatten en tonen. De stijl zelf presenteert de inhoud vanuit een
heel specifieke visie. Abstract-expressionisme toont de dingen via
de lichamelijke wil, minimalisme toont ze via cerebrale vormen.
De kwaliteit van een kunstenaar echter drukt zich uit in het vermogen
om die stijl te hanteren. Dat vermogen berust op een bepaalde gevoelskennis
omtrent natuurlijke wetmatigheden (die je als kunstenaar krijgt
door door studies te maken.)
Eerst was een
stijl nog sterk gebonden aan de persoonlijkheid van deze of gene
individuele kunstenaar (bij voorbeeld Mondriaan, Picasso), maar
mede door de toenemende hoeveelheid kunstenaars en in de dynamiek
van het marktmechanisme ontstond een stijlendialektiek die steeds
onpersoonlijker werd. In het marktmechanisme is de individuele inbreng
van de kunstenaar eigenlijk secundair; wat vooral belangrijk is,
is dat de stijl van een kunstenaar klopt en niet verandert. Dat
laatse is voor een professioneel kunstenaar vaak een lastig obstakel
in zijn/haar ontwikkeling - het tussentijds veranderen van inzicht
en dus stijl kan je je carriére kosten. Als iemands werk
kwalitatief goed is, maar in een stijl die als achterhaald of misplaatst
wordt beschouwd, kan het werk niet serieus worden genomen. Omgekeerd,
werk van middelmatige kwaliteit kan toch het nodige opbrengen als
het modieus ofwel stijlbewust is.
|
Kunstkritiek
als factor
De rol van kunstcritici
in het kunstdebat wordt duidelijk aan het voorbeeld Andy Warhol
(jaren ‘60-‘80); deze werd wereldberoemd (en dus peperduur)
met zijn Pop-art , de idee dat een schilderij een soort zichzelf
stellende reclameboodschap is, en geen enkele betekenis heeft. Dit
werd door kunstcritici tot statement verheven, hoewel hij zelf beweerde
dat hij wèrkelijk niets bedoelde met wat hij maakte. Dan
zijn er nog de museumdirecteuren; zij vertegenwoordigen de eigenlijke
elite van de hierboven genoemde “amerikanistische” hoofdstroom,
op het vlak van beeldende kunst. Zij konden zelf het verloop het
verloop van de kunstgeschiedenis voortzetten, en deden dit vaak
vanuit een soort darwinistische opvatting van culturele evolutie.
Postmodernisme
Toen dit museum-marktmechanisme
in de jaren ‘80 en ’90 een echte ideologie werd (postmodernisme),
leidde dit steeds meer tot allerlei schreeuwerige en vluchtige hypes,
en ook tot steeds gewelddadiger soorten van kunstuitingen (onder
andere door gebruik van beelden van perversiteiten). Dit mede vanuit
een onvermogen tot communiceren, geworden tot het geloof dat de
andere mens niet anders dan door van buitenaf op hem inwerkende
invloeden bereikt of geraakt kan worden. De notie dat de waarneming
van vorm, kleur en voorstelling sowieso al een objectief gegeven
is, was al lang daarvóór geblokkeerd door het heersende
wetenschappelijke dogma. |
A.
Warhol, zeefdruk, "campbell soup" |
|
Links:
Jeff Koons, porcelein, Michael Jackson and bubbles |
|
|
Fluxus
In de jaren ’60
kwam er, samen met de golf van flower power, een internationale beweging
op met de naam Fluxus. Fluxus kun je zien als een meer intellectuele uitwerking
van wat er aan populaire “anti”cultuur de kop op stak. Erachter
zit het idee dat niet het kunstwerk als “ding” ertoe doet,
maar veel meer het kunstenaarschap zelf, de houding, daden en gedachten
van de kunstenaar, en diens uitwisseling met zijn publiek. Enerzijds had
dat te maken met pogingen van kunstenaars zich te onttrekken aan de macht
van het marktmechanisme, anderzijds ook met de invloed van het Kantiaanse
wetenschappelijk dogma, dat de zintuiglijke waarneming 100% subjectief
is (en dat
alleen apparaten objectief kunnen waarnemen), waaruit ook volgt dat iets
wat louter aan de muur hangt niet kan communiceren. Men keerde zich af
van het individualistisch-moderne credo “l’art pour l’art”
en zocht directer contact met het publiek. Zo ontstonden nieuwe kunstvormen
zoals de performance (Marina en Ulay, Gilbert en George); ook Pop-art
(Andy Warhol) leunde op de Hippie-beweging. Joseph Beuys is verder ook
als idool overgebleven uit deze tijd. Hij had een merkwaardige, bewustzijnswekkende
invloed op mensen, dit vooral door zijn performances of aktionen.
|
Joseph
Beuys
Links
een foto van een performance in 1974 “I like America and America
likes me”. Beuys liet zich vanuit Europa liggend
per “ambulance” naar een galerie in New York vervoeren,
waar hij tien dagen in een afgesloten ruimte verbleef, samen met
een wilde coyote. Hij was slechts gewapend met een wandelstok en
een grote lap vilt. Na tien dagen, toen hij en de coyote vrede hadden
gesloten, liet hij zich wederom liggend terugvliegen naar Duitsland.
Beuys heeft
verder een grote politieke beweging geïmpulseerd (de Duitse
Grünen). Ook hij werd ondanks zichzelf de museumwereld ingehaald
(waar hij, toen hij nog leefde, ook de boel naar zijn hand zette).
In een museum in Frankfurt is er nu nog steeds een hoopje straatafval,
overgebleven van een “veegaktie” van J. Beuys, te bezichtigen
in een glazen vitrine. Wat er eigenlijk leefde in Fluxus, was iets
dat heel direct tussen mensen weefde, een streven het inspiratief-intuïtieve
in het moment zelf te pakken en vorm te geven. Het beeld (of wat
er eventueel verder overbleef) was slechts een stille getuige hiervan.
Dit werd eventueel in boekvorm of als film uitgegeven. Het is alsof
men onderkende, dat het beeld-an-sich niet meer vanzelf iets innerlijks
weergeeft, en daarom naar andere middelen ging zoeken. Het moet
een spannende tijd zijn geweest, en hij is ook weer voorbijgegaan.
Dit ondanks het feit dat Beuys voor zeer velen een voorbeeld geweest
is. Waarschijnlijk komt het doordat zijn idioom (net als dat van
zijn collega’s) zo strikt persoonsgebonden is, en daardoor
op zichzelf al zo moeilijk te doorgronden, dat het begrip ervan
ook gedoemd is beperkt te blijven tot die kunstenaar zelf. De ontoegankelijkheid
van het werk heeft als voordeel dat je je zo moet inspannen dat
het als het ware een helderziende waarneming triggert. |
kunst en politiek
Na Fluxus, in de jaren
’80, kwam het postmodernisme op, wat denk ik vooral een verdere
voortzetting is van het geloof in het marktmechanisme, een reactie vanuit
de rechtse politiek. In de jaren ’90 kwam de invloed van de linkse
politiek in de kunst weer sterker terug, dit met name middels de politieke
correctheid. Dit leverde kunstvormen op die hun bestaansrecht ontleenden
aan (en fungeerden als kapstok voor) een specifiek politiek thema (bijvoorbeeld
aids, apartheid, homosexualiteit, geweld tegen vrouwen etc).
Al met al kun je zeggen, dat sinds WOII de politiek steeds een doorslaggevende
invloed op de kunst heeft gehad. Het heeft iets van: alleen wie zich eerst
verantwoordt aan de heersende mores van de wereld, (lees: de heer van
deze wereld), mag meedoen en ook wat zeggen. Wie denkt dat hij daar als
individu toch al het recht op had, moet eerst in staat zijn dit recht
ook te verdedigen, anders wordt het hem zonder meer afgenomen.
Bij de Fluxus-mensen, Beuys voorop, was het alsof de kunst een nieuwe
vorm van mysterieweten vertegenwoordigt, iets waarin je ingewijd kunt
worden door met kunstenaars om te gaan, of er zelf eén te worden.
Inderdaad is er tussen kunstenaars onderling vaak een bijzonder soort
contact, doordat zij een soort ervaringskennis hebben (omtrent het
omgaan met scheppingskrachten, en met de oerbeelden die in deze processen
verschijnen) die zij onderling zonder veel woorden kunnen delen, en
waartoe een buitenstaander slechts indirect toegang heeft. Zij ruiken
bijna wat de ander aan geestkracht te bieden heeft. Anderzijds is
dit weten iets wat zich heel moeilijk in woorden kleedt. Het kunstwerk,
en de context waarin de kunstenaar het plaatst is zo bezien een heel
directe maar niet echt bewuste uitdrukking van de manier waarop de
kunstenaar de wereld beziet. Beuys heeft voor het hanteren van deze
(op zich enorme) krachten een methode ontwikkeld analoog aan het sjamanisme,
door rituele betekenis toe te kennen aan fysieke voorwerpen en substanties.
|
J. Beuys,
Fettbatterie 1963 |
|
|
De Fluxus-manier
van kunstopvatten heeft een blijvende invloed gehad op de manier
waarop werd lesgegeven op de kunstacademies (Ook hierin heeft Beuys
de hand gehad, met zijn “free international university”).
Die veranderden hierdoor van een plek waar je de nodige technieken
in een min of meer voorgekauwde stijl kon leren, in een soort van
vrijplaats, waar de student zich in een zelfgekozen richting kon
gaan ontwikkelen, begeleid door zelfgekozen leraren, een moderne
mysterieplaats. Dit is natuurlijk een ideaal; of een docent hieraan
inhoud kan geven, hangt in de praktijk sterk af van de individuele
relatie tussen student en docent. |
therapeutische
tekening van Susana Mulas Lastra, kindertherapeut |
|
therapeutisch
schilderij (Deanna Baughmann) |
|
|
|
Kunstzinnige
therapie
Eigenlijk het
meest revolutionaire van deze eeuw (in dit vakgebied) is het verschijnsel
kunstzinnige of creatieve therapie. Het valt helaas niet zo op doordat
er geen status aan verbonden is; liever vergapen mensen (ook kunstenaars)
zich aan “officiële” kunst in musea, in plaats
van zich bezig te houden met de processen en produkten van psychiatrische
patiënten, kinderen etcetera. Wel is uit de beeldtaal van kinderen,psychotische
mensen en uitheemse volkeren veel “gepikt” door kunstenaars
(zie bijvoorbeeld K. Appel), in de zoektocht naar echtheid en oorspronkelijkheid
van expressie. In kunstzinnige therapie worden beeldende middelen
ingezet ommensen die ziek of in de war zijn zich vanuit de meer
onbewuste lagen van hun ziel uit te laten
spreken. Een goede therapeut kan zulke kunstzinnige uitingen heel
exact duiden, en ook de patiënt middels kunstzinnig werk op
weg naar ontwikkeling of genezing begeleiden. Dit enerzijds via
de voorstelling, de grafische beeldtaal van de patiënt (vooral
in de psychiatrie een rijke bron van expressie), echter ook direct
via het lezen van kleur- en vormtaal van de patiënt. Er zijn
hierin onder andere vanuit de antroposofie beroepsopleidingen ontwikkeld,
óók voor schildertherapie bij lichamelijke ziekten.
Enerzijds moet de therapeut koersen op zijn inlevend vermogen en
intuïtie, anderzijds is er concrete kennis ontwikkeld over
de werkingen van kleur, vorm, licht en duisternis etc. Een en ander
is (helaas) grotendeels in de “softe” sector beland,
gescheiden van wat men officieel “kunst” noemt. Dit
heeft enerzijds te maken met de wetenschap als ideologische achtergrond
en het verbod op zogenamd onschuldige gevoelsuitingen (zie hierboven),
anderzijds met een neiging van professionele kunstenaars om hun
professionaliteit als territorium af te bakenen. Er is toch verschil
tussen een werk dat alleen voor de maker zelf betekenis heeft, en
een werk dat in algemene zin betekenis heeft. Hoewel ik ook zie
dat dat 'algemene' niet altijd interessant hoeft te zijn. Iets dat
vanuit een individuele noodzaak ontstaan is, kan van daar uit juist
voor anderen interessant zijn. |
Terugblik
Ondanks dat
ik gewend ben geraakt aan een breed historisch perspectief, blijft
het gevoel dat met de 20e eeuw inderdaad
onze geschiedenis opnieuw begonnen is. De twintigste eeuw is de
eeuw van de wereldoorlogen, massamoorden, ideologieën en
technologie, maar ook de eeuw van de emancipatie van de massa. In
het verschijnsel 'marketing', en de moraliteit die daarin
tot uitdrukking komt, is duidelijk een evolutionair proces waar
te nemen. Waar begin jaren 50 alleen gedacht werd aan materiële
veiligheid (het stimuleren van consumptie), werd in de jaren '80
al gewerkt met de notie van individuele expressie. Na het ego-tijdperk
(jaren '90) wordt nu het idee van verantwoord ondernemen gemeengoed
(fair trade, biologisch produceren). Iets dergelijks kun je waarnemen
aan de kunstgeschiedenis van na de tweede wereldoorlog, die zich
lijkt te evolueren vanuit een volstrekt materialistische visie
(de mens als dier), naar meer bewuste en menselijke vormen van creativiteit.
Intussen is kunst nu ook voor iedereen toegankelijk geworden, terwijl
het voorheen was voorbehouden was aan een elite. Dat maakt kunst
ook op een andere manier maatschappelijk relevant dan bijv. in de
jaren '20 (toen kunst nog "avant garde", een maatschappelijke
voorhoede was).
Er is een duidelijke
cesuur waar te nemen tussen de periode van het interbellum (eigenlijk
1900-1940), en de tijd ná WOII. In het interbellum heerste
een totaal ander streven, vanuit een heel ander kader, dan daarna.
Na 1900 maakten kunstenaars zich vrij uit het
keurslijf van het figuratieve werken door vanuit die figuratie
zelf te zoeken naar manieren om iets van een gevoel voor
een ander soort
werkelijkheid uit te drukken. Ze waren degelijk en ouderwets geschoold
en behielden hun band met de natuur en de 'gevoelde werkelijkheid'
als ze de abstractie in gingen (abstract was toen nog "gegenstandslos").
Na WOII kwamen vorm en kleur op zichzelf te staan
en werd abstract ook écht abstract, dit doordat het denken
of bewustzijn in het kunstenaarschap voorop kwam te staan. Daarmee
kreeg in eerste instantie de heersende wetenschaps-ideologie (en
die van de Amerikaanse staat) grip op de kunst, maar Joseph Beuys
deed daar vanuit de antroposofie weer heel andere dingen mee. Bovendien
lijkt er op dat voornoemde ideologische vlak een evolutie plaats
te vinden: dingen worden uitgeprobeerd, er wordt zichtbaar wat het
is, er komt een reactie op, enzovoort.
|
Het
valt wel op dat in de beeldende kunst veel meer te doen is rondom
"het kwaad" of het onmenselijke, dan bijvoorbeeld in de
klassiek-moderne muziek. Daar is weliswaar het twaalftoonssysteem
ontstaan, maar dat is nog altijd een afgeleide van een zeer
harmonieus systeem. Spelen met "het kwaad" gebeurt in
de muziek vooral in "low culture" fenomenen als hardrock
en house. Je kunt als componist gewoon blijven werken met het oude
systeem (toonladders zoals gemaakt door Pythagoras), zonder voor
achterlijk te worden versleten. In de beeldende kunst was dat anders:
daar stond de Holocaust als een granieten feit op tafel, en daarmee
het morele failliet van de mensheid. Je moet daar als kunstenaar
voor jezelf een antwoord op hebben, anders word je niet serieus
genomen. Voor een beeldend kunstenaar waren/zijn er allerlei mores
en opvattingen die deels te maken hebben met goed kunstenaarschap,
maar deels ook met ideologie. Die opvattingen hebben de huidige
kunstwaarneming en -opvattingen vormgegeven, en kunstenaars die
“mee willen doen” (exposeren, verkopen) moeten daarmee
om kunnen gaan.
Maar het huidige kunstklimaat is aan het veranderen, wat enerzijds
te maken heeft met de vergeving van Duitslands Nazi-verleden, anderzijds
met ontwikkelingen in de wetenschap, die veel minder verstokt materialistisch
is dan voorheen.
|
Gijs
Frieling 'Rozenstruik', 1998 |
|
En verder?
Vanuit het voorgaande
verhaal kan ik eigenlijk nauwelijks tot een vooruitblik komen.Ik ben heel
benieuwd wat er gaat gebeuren, vooral nu de periode vóór
WOII weer in de belangstelling komt. Er zijn best nog dingen te ontwikkelen
in de kunst, vooral op inhoudelijk gebied, vooral als je een ander wetenschappelijk
kader opzoekt dan het Kantiaanse.Uit onderzoek is gebleken dat de waarneming
zelf bij een geschoolde blik wel degelijk een hoge mate van objectiviteit
kan bereiken. Het
ligt voor de hand om te denken dat het "geestelijke" ook in
de kunst buiten de gegeven zintuiglijke waarneming ligt. Ik denk echter
dat de zintuiglijke waarneming zelf toegankelijk is geworden voor geestelijke
waarnemingen, en deze waarneming kan ontwikkeld en versterkt worden door
te oefenen. Dat kun je oefenen door bijvoorbeeld verschillende soorten
van zintuiglijke waarneming actief met elkaar te vergelijken (bijvoorbeeld,
door een bepaalde kleur in muziek te vertalen, of in een plastische vorm).
Het gekke is dat esoterisch onderzoek en onderzoek van de natuur dan beginnen
samen te vallen. Scheppen is niet alleen "iets doen", het is
al doende waarnemen en vertalen. In het evenwicht tussen deze twee (doen
en waarnemen) vindt dan ook innerlijke ontwikkeling plaats. ( Voor de
antroposofen: hier ligt een direkt verband met Rudolfs Steiners filosofie,
die gebaseerd is op denken (volgens Steiner een handeling) en waarnemen.)
Veel van wat je als
kunstenaar verbeeldt komt uit het ongeziene, wat door een kunstenaar zichtbaar
gemaakt kan worden door het actief te vertalen. Ook hierin heb je te maken
met wetmatigheden die je kunt onderzoeken. Het is dan echter niet zo,
dat wat je maakt dan meteen kunst is. Liefhebbers van hedendaagse kunst
hebben vaak een hekel aan kunst die er 'esoterisch' of natuurlijk uitziet.
Enerzijds heeft dat te maken met een gewenning aan bepaalde effecten,
waardoor iets dat natuurlijk is niet fijn meer voelt, anderzijds met de
scherpe intuïtieve waarneming, dat er op zo'n mooi gekleurd "esoterisch"
schilderij alleen maar een werking zichtbaar wordt gemaakt (waardoor het
geen individuele expressie meer is). Op dit gebied valt er nog veel te
ontwikkelen.
terug
naar boven
|
|