|
Dit artikel
verscheen voor het eerst in 2000 in Bruisvat
Kunst
en objektiviteit
Door Evelien Nijeboer
Eerder in dit
blad is wel eens de term “objektieve kunst” gevallen. E. Nijeboer
(kunstenares),doet in het volgende stuk een poging de begrippen “kunst”
en “objektiviteit” met elkaar te verbinden, en te onderzoeken
hoe ideeën hierover terug te lezen zijn in moderne kunstuitingen.
Hierbij rijzen impliciet vragen omtrent de nut en zin van kunst (en dus
ook het kunstenaarschap). Ook wordt duidelijk dat er verschillende manieren
zijn om in een kunstwerk iets van objectiviteit, ofwel bestaansrecht,
nut of zingeving te bereiken.
Op het eerste gezicht lijken de begrippen objektiviteit en kunst moeilijk
te verenigen. Kunst is een gevoelskwestie, iets waarin het oordeel primair
en van subjektief karakter is. Je wordt gegrepen, geraakt door een kunstwerk,
of niet – het onder woorden brengen van deze gevoelens vindt altijd
in tweede instantie plaats. Anderzijds wordt er wel veel nagedacht over
kunst. Een van de dingen die ik op de kunstacademie leerde is, dat je
beter niet kunt discussiëren over de vraag “Wat is kunst?”
– je belandt dan al snel in het uitwisselen van bedachte, bloedeloze
definities die elkaar lijken uit te sluiten en bestrijden, maar zelf geen
van alle de lading geheel dekken. Als er, in zo’n geval, toch een
sprankelende, poëtische omschrijving van het begrip “kunst”
te voorschijn komt, is dat meestal doordat degene die hem formuleert omschrijft
wat hij of zij zelf door middel van kunst hoopt te verwezenlijken of bereiken.
Hoe meer passie hiermee gemoeid is, hoe meer persoonlijke inzet, hoe beter.
Hoe objektief kan zoiets zijn? Heeft het daar überhaupt iets mee
te maken?
la
gioconda, leonardo da vinci ca. 1500 |
|
Ik
denk dat je wel kunt zeggen dat de Mona Lisa symbool staat voor
de eeuwige, klassieke schoonheid. Dit schilderij was in de vroege
20e eeuw een soort boegbeeld van alles waar je als modernist tegen
te strijden had, zoiets als de vlag van de vijand, die koste wat
kost neergehaald moet worden. (Marcel Duchamp tekende een Mona Lisa
met snor). Toch staat de kwaliteit van dit schilderij stilletjes
maar onverminderd overeind. Wat maakt nu dat in onze cultuur onder
bijna volledige consensus aangenomen werd dat dit schilderij van
Da Vinci een absoluut meesterwerk is? Ik was sceptisch geworden
door mijn opleiding, maar toen ik haar ging bekijken moest ik toegeven
dat het inderdaad een van de beste schilderijen is die ik ooit gezien
heb. De vrouw op het schilderij is niet alleen als beeld aanwezig,
maar heeft een aanwezigheid, die zowel geestelijk als fysiek is.
Dit heb ik ervaren door alleen maar naar het schilderij te kijken.
Andersom heb ik ook meegemaakt dat een tentoonstelling die er heel
erudiet en veelbelovend uitzag, bij nader inzien geen enkele inhoud
bleek te bevatten. Toen ik het gebodene al beschouwend doorgewerkt
had en er doorheen was (tot de kern kwam), vond ik letterlijk helemaal
niets. Ik voelde me bedrogen door die slimme en prachtige buitenkant,
ook vanwege de moeite die ik gedaan had om het werk te begrijpen,
wat meestal toch beloond wordt met een nieuwe ervaring.
|
Wat is kunst?
Het begrip van wat
een kunstwerk zinvol maakt is in de 20e eeuw nogal veranderd. Voor die
tijd werd een kunstwerk gezien als representatie van een hogere morele
orde, die door God (of de Goden) werd gegeven. In de middeleeuwen was
bijvoorbeeld het gebruik van de kleur indigo ongeoorloofd, net als de
intervallen septime en overmatige kwart (toen bijgenaamd “diabolis
in musica”). Deze kleur en intervallen werden in die tijd ervaren
als niet harmoniërend met de morele orde, en wie ze toch gebruikte
liep het risico in de kerker te belanden.
Deze morele orde kwam in de tijd hierna steeds dichter bij de aarde en
werd tenslotte één met de zichtbare natuur, maar sinds eind
19e eeuw is ook die vaste grond losgelaten. Sindsdien is de morele orde
zoals die in de kunsten gerepresenteerd wordt geheel door mensen gemaakt.
Wat opvalt, is dat meteen de dissonant in de muziek zijn entree maakte,
en ook in de schilderkunst is dit gegeven terug te vinden.
Francis Bacon, Study after Velazquez's Portrait of Pope Innocent
X 1953 |
|
Subjectiviteit?
Sinds die tijd
is de opvatting ontstaan dat kunst niet anders dan subjectief kan
zijn, een “allerindividueelste expressie van een allerindividueelste
emotie”. Toch streeft iedere kunstenaar naar een zekere vorm
van objectiviteit in zijn werk, naar iets dat hem vertelt dat het
zin heeft wat hij doet. Juist het ontbreken van een directe nutstoepassing
versterkt deze behoefte. Het bewijs van die zin kan voor de een
liggen in de erkenning van zijn werk door anderen, voor de ander
in iets wat hij zelf in zijn werk herkent. Een kunstenaar die echter
niet het gevoel heeft dat het zin heeft wat hij doet zal er vroeg
of laat mee ophouden.
De stelling dat het eigen werk louter subjectief zou zijn is voor
de meeste kunstenaars niet houdbaar, want dat betekent dat het eigen
werk alleen voor hen zelf iets zou kunnen betekenen. Ik ken ook
geen kunstenaars die louter voor hun eigen plezier werken, in de
eerste plaats al door wat men de “artistieke ontevredenheid”
noemt. Het kan altijd beter. Ook kom je in het scheppende werk allerlei
persoonlijke onzekerheden, complexen en tekortkomingen tegen, die
in het scheppingsproces doorgeworsteld moeten worden. Veel kunstenaars
ervaren hun eigen subjectiviteit als pijnlijk of onbevredigend,
en trachten deze toestand door middel van hun werk te ontstijgen.
Opvallend hierbij is, dat de eigen narigheden hierbij niet per sé
omgevormd hoeven te worden om een zekere verlichting ervan te bereiken;
als je je complexen in al hun pijnlijkheid in een beeld of schilderij
hebt geobjectiveerd, ben je er ook (voor korte tijd tenminste) van
af. Dit zegt trouwens verder niets over de kwaliteit van het werk
an sich; ook een verscheurend of deprimerend kunstwerk kan van hoge
kwaliteit zijn. Zo is er in ieder kunstwerk, los van ieder moreel
oordeel, wel één of andere vorm van objectiviteit
te vinden, de vraag is echter hoe en op welk niveau zich dit afspeelt.
|
Objectiviteit
als gegeven
Donald
Judd, untitled, 1971 |
|
Enerzijds
zou je kunnen veronderstellen dat alleen datgene objectief kan zijn
wat niets met de eigen gevoelens te maken heeft. Het enige wat echt
aan deze eis voldoet is de wereld van de fysieke materie, als (letterlijk)
objectief gegeven: een steen staat dáár en de waarneming
ervan kan door niemand ontkend worden. Een steen stelt zichzelf. Bij
een plant komt ook het leven in het fysieke lichaam erbij, bij een
dier ziel, en bij de mens een geestkiem. Die zijn echter geen van
alle “daar” als object aan te wijzen. Tot de wereld van
het louter fysieke behoren verder ook de werkingen van natuurkrachten.
Zij doen zich gelden in alles wat in absolute zin van buitenaf op
ons inwerkt.
Deze visie heeft onder andere geleid tot kunstwerken die niets anders
dan zichzelf representeren: “Zie, ik ben slechts een ding, een
doek met verf erop. Deze ervaring representeer ik. Ik stel mijzelf
als kunstwerk.” (zie Donald Judd, Elsworth Kelly). Dat kan overigens
ook nog mooi zijn, maar dat is niet het belangrijkste. |
Willem
de Kooning, 'woman', 1950 (abstract espressionisme) |
|
magisch
realisme, abstract expressionisme
Ook de magie
van het magisch realisme berust vaak op het weglaten van alles wat
niet fysiek is. Naast de kunstwerken die vooral gaan over materie,
het stellen, zijn er ook meer bewogen uitingen hiervan die bekend
staan als abstract-expressionistisch (dat zoveel wil zeggen als
“iets abstracts uitdrukken”). Dit met name in het schilderen.
De schilder probeert hier grip te krijgen op zijn onderliggende
scheppende krachten door ze onmiddellijk uit te leven. Dat is te
vergelijken met de man die zichzelf aan de haren uit het moeras
probeert te trekken, maar al doende leert men. Een schilder ontwikkelt
altijd zijn techniek, al is het maar door gewoon heel vaak te schilderen. |
Pyke
Koch, 'schiettent', 1931 (magisch realisme) |
|
grafiek
Ook het grafisch
versimpelen van beelden kan een manier zijn om helderheid te scheppen("what
you see is what you get"). Je schept een beeld dan als het
ware opnieuw vanuit gedachte-elementen. Hiernaast zie je een beeld
dat in al zijn facetten éénduidig is. Omgaan met kleur
en vorm wordt dan een vorm van denken, het beeld bestaat uit een
verzameling gedachten. In dit werk van Roy Liechtenstein valt ook
nog de inhoud met de vorm samen. Het wezen van een stijl kun je
zien aan dit soort werken, waar vorm en inhoudin overeenstemming
zijn met elkaar. Ook dat is een vorm van objectiviteit. (hierover
straks meer) |
Roy
Liechtenstein, zeefdruk, 'explosion', 1967 |
|
Bij
iemand die echt op zoek is naar ervaringen omtrent de werkelijkheid,
maar alleen over een materialistisch denkkader beschikt, kan het streven
naar objectiviteit grimmig, zelfs dwingend worden Als een kunstenaar
middels het bovenstaande niet kan vinden wat hij zoekt, maar het niet
opgeeft te zoeken naar objectieve gemoedsaandoeningen, kan hij zich
ertoe laten verleiden om meer gewelddadige werkingen op te gaan zoeken.
Dat kan subtiel (door vanuit je vakmanschap de visuele schokeffecten
op te gaan zoeken), maar ook grof, door beelden van geweld, verwondingen
of pornografie te gebruiken. Dat heeft gegarandeerd een objectieve
uitwerking op de toeschouwer. |
Odilon
Redon, "de moerasbloem", 1885 |
|
subjectiviteit
objectiveren.
De andere pool
ligt in het absoluut stellen van de eigen subjectiviteit (“als
ik het blauw onder schilder, en het groen boven, dan staat de hele
wereld op zijn kop en valt iedereen naar boven”). Als kunstenaar
zal niemand je dat kwalijk nemen, het wordt zelfs gewaardeerd. Een
bijverschijnsel kan zijn dat de kunstenaar iemand wordt die in zijn
belevingswereld geen contact meer heeft met anderen, wat meestal
wel ondervangen wordt door mensenliefde en een sociaal leven naast
het werk. Dit soort van kunst wordt doorgaans gewaardeerd juist
vanwege het irrationele en ongrijpbare eraan. De toeschouwer kan
er zijn eigen onvermoede diepten mee ver- en herkennen, of zich
identificeren met die van de kunstenaar. Dit soort werk hoort eigenlijk
wel bij kunstenaars uit de tijd van 1900-1940 - daarna kon je met
dit soort werk niet meer aankomen. Hoewel het in Duitsland altijd
populair is gebleven. |
Marc
Chagall "I and the village", 1911 |
|
abstraheren
Toch hadden
kunstenaars die zo te werk gingen vaak toch behoefte aan wat meer
grip op de dingen, en zochten dat vaak in een spel met geometrische
vormen (waar soms ook een werkelijk geslaagde verbeelding van een
gevoel, idee of zieletoestand doorheen komt. (zie hiernaast het
werkje van Paul Klee, en Picasso's “huilende vrouw”,
zie verderop)
Er waren meerdere
kunstenaars die alsmaar verder doorgingen met abstraheren (Kandinsky,
zie deel 1 van dit artikel). Vooral Mondriaan en Malevich waren
hierin heel radicaal, omdat zij verwachtten in de absolute wiskundige
essentie iets hogers aan te treffen. Zie hieronder de ontwikkeling
in het werk van Malevich, die zijn werk benoemde als "supprematisme"
Zowel Piet Mondriaan als Wassily Kandinsky hadden een hang naar
zowel het geestelijke alsook (of beter gezegd: dus ook) naar objectiviteit.
Mondriaan vereerde zowiezo de wiskundige objectiviteit; zijn liefde
voor de rechte hoek voerde hij in ieder aspect van zijn leven door.
Hij kon het niet verdragen dingen in huis scheef te zien staan of
liggen. In New York kreeg hij door zijn manier van dansen de bijnaam
“the dancing Madonna”: hij schreed over de dansvloer
in rechte lijnen en hoeken, met een omhoog gerichte, hemelse blik.
|
Paul
Klee "Föhn in Marc'schen Garten", 1915 |
|
Deze ontwikkeling
ging in deels doorelkaar lopende fasen, in 1915 schilderde Malevich al
zijn "zwarte vierkant".
bij Kandinsky ging
de weg via de muziek. Nadat Wagner hem ertoe aanzette vrij vanuit zijn
gevoel te gaan werken, zette Schönberg met zijn twaalftonensysteem
hem ertoe aan alle voorstelling los te laten. Het twaalftonensysteem lost
feitelijk alle ordening op die de toonladders hebben aangebracht, en leiden
ertoe dat de componist geheel in het luchtledige hangt, met alleen zichzelf
als houvast. Dat (het zoeken van zichzelf) is dan ook wat hij gaat uitdrukken.Bij
Kandinsky leidde het ertoe dat zijn werk veel strakker en geometrischer
werd: hij liet het tastende gevoel voor wat het was, en zette de abstracte
vormen en kleuren direct en gedecideerd neer.
Dit verschafte hem waarschijnlijk de nodige helderheid, waar het weven
en zweven in het land van vorm en kleur op zichzelf niet tot helderheid
wilde komen. De intentie om echte gevoelens te verbeelden was er zeker,
maar het aanvankelijk sterke en authentieke gevoel werd misschien door
de jaren heen toch ingevangen in (of, vervangen door) de gevoelens die
worden opgeroepen aan het schilderen zelf, door de vormen en kleuren die
de handen direct op het doek toveren. Zo wordt “gegenstandslos”
“abstract”: ongemerkt ging men genoegen nemen met de werkingen
die zo uit de eigen toverdoos tevoorschijn komen, in plaats van erop te
staan dat éne bepaalde gevoel, idee of situatie in het schilderij
terug te zien. Paul Klee is hierin overigens vaak wél geslaagd.
Oerbeelden
Een
derde verschijnsel is de kunstenaar die een bepaald oerbeeld als
thema neemt, en daarmee keer op keer aan het werk gaat. A. Jawlensky
schilderde bijvoorbeeld jarenlang alleen het menselijk gezicht,
vaak als een min of meer abstracte kleurensfeer met een kruis erin.
Dit is te zien als een min of meer objectief beeld van de mens als
ik-dragend wezen. Enerzijds spiegelt het ik zich aan het fysieke
lichaam (verbeeld in het kruis), anderzijds word het ik gedragen
door de warmte (verbeeld in vrije, ongevormde kleur). Ik weet niet
of de schilder zich hiervan zo bewust was, waarschijnlijk heeft
hij zijn thematiek op gevoel gevonden. Toch zit er een treffende
kern in zijn oeuvre, een logica in zijn thematiek. Met de drempelovergang
eind 19e eeuw is de wereld van de oerbeelden (het rijk van de Moeders
in Goethe’s Faust, de beeldenwereld in sprookjes) toegankelijk
geworden. Deze wordt door kunstenaars meestal gebruikt als een soort
rommelzolder waar je prachtige oude dingen kan vinden, die je gratis
kunt meenemen. Zij herkennen de oerbeelden die omhoog komen in hun
werk en voelen dat er iets objectief aan is. Als je eenmaal weet
dat zo'n oerbeeld er vóór die tijd ook als was, is
het soms moeilijk om er iets origineels van te maken (door een overmaat
aan respect). Sommige kunstenaars kiezen daarom liever om niet door
voorkennis gehinderd te worden, dat is dan weer het andere uiterste.
Van een oerbeeld gaat een
zelfstandige werking uit, het heeft met een deel van jezelf te maken
maar niet alleen van jóu zelf. De stier heeft bijvoorbeeld
te maken met de stuwkracht van de wil, Sneeuwwitje met de van oorsprong
goddelijke mensenziel en het karma van deze mensenziel met het fysieke
lichaam, de ladder is een beeld voor de graal (“gradalis”,
treetje voor treetje), de gloeilamp een beeld van het “ik”
in het astrale lichaam. Oerbeelden vragen er eigenlijk om ook als
zodanig herkend te worden. Een goede schilder of beeldhouwer kan
dit (tot op zekere hoogte). Dit is te zien aan de manier waarop
hij er in zijn werk mee omgaat. |
Jawlensky,
"heilandsgesicht" 1921 |
|
Er zijn verschillende
soorten van objectiviteit...
In een goed kunstwerk
is altijd sprake van de een of andere vorm van objectiviteit, de vraag
is alleen of die de toeschouwer ook werkelijk van dienst is. Een kunstwerk
biedt altijd een specifieke ervaring, maar als het bijvoorbeeld alleen
maar de zekerheid is dat de fysieke materie bestaat, wat heb je er dan
aan, is dat genoeg? Als het een wereld betreft die fascineert, maar nooit
echt verandert en ook nooit echt helder wordt, kan je daar op den duur
genoegen mee nemen? Sommigen kunnen dat, maar degenen die het niet kunnen
laten om de objectiviteit te gaan zoeken, komen vaak toch op een punt
waarop je je moet afvragen: waarmee zal ik genoegen nemen?.
De aanleiding om dit
artikel te schrijven ( in 2000) bestond mede uit mijn toenmalige persoonlijke
rijtje favoriete kunstwerken. In de loop der jaren heb ik deze verzameld;
iedere keer als ik een schilderij vond dat ik nu eens écht goed
vond, gaf ik die voor mezelf een sterretje, en onthield ik dit betreffende
schilderij. Terugziend op deze reeks, zag ik dat ik steeds schilderijen
uitzocht waarin vorm en inhoud geheel met elkaar in overeenstemming waren,
waarin de kunstenaar dus eens echt helemaal eerlijk is. In zo’n
schilderij komt de aard van de stijl waarin het gemaakt is tot uitdrukking
in het onderwerp van het schilderij. Hieronder enkele schilderijen van
dat lijstje.
Munch,
"de schreeuw", 1893 |
|
Picasso,
"weeping woman", 1935 |
|
Tot
mijn schrik zag ik toen ook dat geen van de onderwerpen van deze kunstwerken
bepaald vrolijk waren. Het begon met Picasso’s “huilende
vrouw” Het schokkerige effect van het kubisme komt helemaal
overeen met de lichamelijke sensatie van het huilen. Bij Warhol was
het de “electric chair”, bij Luc Tuymans was het een doekje
getiteld “child abuse”. Bij “de schreeuw”van
Munch is nog niets anders aan de hand, waar ik nog niet de vinger
op gelegd heb. Het perspectief loopt weg, het verdwijnpunt (spiegel
voor het “ik” van de toeschouwer) ligt (links) buiten
het schilderij, terwijl de horizonlijn rechts juist terug wordt geleid
naar de toeschouwer toe. In deze klemgezette toestand rijst eenfiguur
die nog het best omschreven kan worden als een schreeuwend doodshoofd.Ik
vermoed dat de schilder hier een negatief spiegelbeeld van zijn eigen
scheppend vermogen heeft |
Luc
Tuymans "child abuse" 1989 |
|
A.
Warhol, "elektric chair", 1965 |
|
neergezet.
Het raakt iets heel fundamenteels.
In eerste instantie
was ik (naast ontdaan) vooral gefascineerd en vol bewondering voor
de wat men hier voor elkaar had gekregen. Allengs begon ik me echter
af te vragen, vooral na de vondst van Luc Tuymans, waarom dit alles
zo luguber was, en of dezelfde soort van objectiviteit niet ook
in het positieve te bereiken zou kunnen zijn. Ik weet ook niet hoe,
alleen dat het veel moeilijker is dan het negatieve.Waar het negatieve
vanzelf gaat, moet je voor het positieve innerlijk keihard werken,
en bovendien bereid zijn om naakt en kwetsbaar te zijn.Het lukt
alleen, als de eigen gevoelens in de
|
creatieve expressie
een rol mogen spelen, in plaats van weggesneden of “geofferd”
te worden. Het creatieve proces moet daarvoor op een bepaalde manier ook
heel erg in balans zijn: doen en waarnemen moeten een beweeglijk midden
vormen. Het is te vergelijken met het tongetje van een weegschaal, dat alleen
bewegen kan als beide schalen even zwaar zijn. Je 'ik' in het denken beleven
is niet zo moeilijk, maar de kern van het 'zelf' in het gevoel bevindt het
zich in een gebied dat zo 'lauw' is dat het nauwelijks waar te nemen is.
Het is glibberig en geeft geen houvast.
Je zou zeggen dat,
als je je gevoelens uitschakelt, zich vanzelf iets als objectiviteit zal
aandienen. Dat het een voorwaarde is.
Juist deze gang van zaken echter zorgt ervoor, dat alles wat verschijnt
zich alleen in zijn negativiteit kan laten zien. Alleen het fysieke is
zuiver-gegeven, en al het andere wordt in zijn tegendeel verkeerd als
je er een zuiver-gegevenheid van maakt. Dan kunnen de dingen zich alleen
in hun negativiteit tonen. Op dit gebied kan iets positiefs alleen vanuit
een individuele inspanning, vanuit en met behulp van het gevoel tot stand
worden gebracht.
Objectiviteit door het gevoel heen
Het hierboven omschrevene gebeurt vooral door de (veelal automatische)
veronderstelling dat alles, ook de zintuiglijke waarneming, subjectief
is. Met de juiste kentheoretische basis kun je er echter vanuit gaan dat
de verschillende kleuren, klanken en vormen hun eigen specifieke kenmerken
hebben. Het beleven daarvan is deels subjectief (vooral het benoemen van
de ervaring); door het gevoel heen is echter een objectieve werking waar
te nemen, die direct van de betreffende zintuigindruk uit gaat. Vooral
boetseren kan helpen om deze waarnemingen bewust te maken. De ervaring
leert dat deze waarnemingen, wanneer door verschillende mensen gedaan,
steeds min of meer overeen komen. Door deze werkingen te leren kennen
kun je eerst verkennen waar ze je naartoe brengen, en met deze voorkennis
uitendelijk ook leren ze in te zetten, om je eigen inhouden of invalshoek
mee uit te drukken. Het gevoel (van de kunstenaar) wordt in dit proces
aan de zintuigindrukken gedifferentieerd en geschoold, en leert zichzelf
allengs kennen. De kunstenaar kan zo leren onderscheiden hoe zijn gevoel
in wisselwerking staat met de ermee samenhangende wilswerkingen, die objectief
zijn. Dit doordat hij zijn eigenbeleving van bijv. de kleur geel (die
aanvankelijk gekleurd zal zijn met persoonlijke sym- of antipathie) door
middel van kleurstudies doorwerkt, en als het
ware gaat checken of het wel klopt wat hij altijd gevonden heeft van die
kleur.Door de studies zal zijn beleving ook verrijkt worden. Zelfs als
hij subjectieve vooroordelen heeft, zal hij, als hij erachter komt waar
zijn sym- of
antipathie vandaan kwam, iets leren over de werking van de kleur zelf.
Deze gewonnen expertise zal naar alle waarschijnlijkheid terug te vinden
zijn in het verdere werk van deze kunstenaar. Hetzelfde geldt voor kunstzinnig
onderzoek op andere vlakken. De objectiviteit in een kunstwerk hoeft hem
dus niet te zitten in de loutere uitwerking op de toeschouwer, maar in
de manier waarop de kunstenaar zijn vragen en thema’s door zijn
gevoelens heen heeft uitgewerkt. Deze werkwijze heeft als voordeel dat
de ziel van de toeschouwer wordt uitgenodigd zich van binnenuit te openen,
in plaats van dat hij van buitenaf wordt bewerkt en aangevallen .
Het werk van de kunstenaar
valt zo uiteen in twee hoofdstukken, waartussen een voortdurende spanning
heerst. Het ene deel van het werk bestaat uit het onderzoeken van het
idioom wat hem ter beschikking staat. Een componist zal toonsoorten, ritmen,
intervallen enz. onderzoeken, een schilder eerder werkingen van kleur,
vorm, compositie en perspectief. Deel twee van het werk is, het toepassen
en omvormen van deze ervaren werkingen in het eigenlijk scheppende werk.
De schilder/graficus Dürer ( 16e eeuw) ervoer al de spanning tussen
de wetten en zijn behoefte aan vrijheid in het scheppen. Hij heeft zich
tot het uiterste verzet tegen het heersende dogma van de Gulden Snede
(een wiskundige verhouding die in de natuur veel voorkomt, en in de kunsten
min of meer algemeen voorgeschreven was). Hij moest na vele pogingen toegeven
dat het toch de mooiste en meest harmonieuze verhouding is.
Scholing
Albrecht
Dürer, studie, 1493 (!) |
|
Dürer
werkte in een tijd dat men alleen (volgens bepaalde morele normen)
naar de natuur werkte. Dat is sinds eind 19e eeuw echter veranderd.
Onze binnenwereld heeft er een dimensie bij gekregen, nu ook werkingen
vanuit de wil door onze levensprocessen heen, van onderaf dus, onze
ziel binnen kunnen komen. In de wil zijn we het minst bewust en het
meest één met de wereld om ons heen, en je zou zeggen
dat het een gevaarlijk gebied is om je zonder meer in te begeven.
Het is echter mogelijk dit helder en bewust te leren doen, door van
bovenaf je ziel door te werken. Dit met name aan en vanuit het antroposofische
mensbeeld, omdat het het meest gedifferentieerde mensbeeld is. Het
valt aan de waarneming te toetsen en de waarneming kan eraan geschoold
worden. In het kunstzinnig werk kan het dienen als een soort van routebeschrijving
of landkaart, waaraan je kunt zien welke bewustzijnslagen en zielegebieden
er zijn, en hoe werkingen uit andere gebieden zich daarin kunnen afdrukken.
Zo wordt het mogelijk onderscheid te leren maken tussen bijvoorbeeld
een objectieve idee en een eigen gedachte, tussen een gevoel en de
werking van een gedachte, tussen een gevoel en een orgaanwerking,
tussen eigen wilsuitingen en die van andere wezens. In het wilsgebied
liggen bovendien, als edelstenen in de aarde, onze idealen verborgen.
Deze idealen vormen de meest inviduele en wezenseigen zingeving, die,
als je ze gevonden hebt, een leidraad voor de vormgeving van je verdere
leven kunnen gaan vormen. Deze werkingen van binnenuit zijn even objectief
als dat wat we om ons heen zien, de moeilijkheid zit hem alleen in
het onderscheid leren maken tussen subtiele inhoudelijke verschillen.
Zelfonderzoek maakt mogelijk om gevoelens van werkingen te leren onderscheiden.
|
De drieheid gevoel
tussen denken en willen is bijvoorbeeld terug te vinden in het gegeven
kleur tussen licht en duisternis. Kleur heeft op zichzelf vooral met astraliteit
en ofwel gevoelens te maken, en de manier waarop wij die bewust worden.
Raakvlakken met het etherische (waarin vier ethersoorten te vinden zijn)
kunnen gevonden worden vanuit de vier beeldkleuren; deze laten zien hoe
kleur vorm en substantie aanneemt. Enerzijds tonen ze de werkingen vanuit
verschillende bewustzijnsprocessen, die achter een bepaalde kleurcombinatie
kunnen zitten; Anderzijds tonen ze ons hoe de wereld om ons heen, vanuit
het licht via de kleur, substantie en vorm heeft aangenomen. In de vorm
(beeldhouwen of boetseren) zijn de ethersoorten meer direct terug te vinden
als vormtendensen. De triade denken-voelen-willen is te vinden als dit
spel van vormtendensen tussen de onderzoeksvraag of voorstelling (al of
niet zintuiglijk) waarmee het beeld begint, en de wijze waarop het beeld
zich uiteindelijk in de ruimte manifesteert. Als je eerst studies maakt
van de manieren waarop deze onderscheidingen zich uitvormen en tonen,
kun je vanuit deze bevindingen verdere, meer gedifferentieerde onderzoeksvragen
uitwerken. Je bouwt zo een exact-kunstzinnig idioom op, waarmee mensen
ook op scholingsgebied hun voordeel kunnen doen. Verder kan vooral samenwerking
en lesgeven hierin deze ontwikkelingen stimuleren. Als verschillende mensen
dezelfde (soort) onderzoeksvragen uitwerken kan dat helpen om eigen eenzijdigheden
aan te vullen, en wordt het algemene beeld van deze dingen steeds genuanceerder
en gedifferentieerder. Uiteindelijk zijn specifieke gevoelens, deugden
en idealen in mensenmaaksels waar te nemen.
Individuele
waarheid
Gevoelens blijven
weliswaar altijd persoonsgebonden en in die zin subjectief, maar het is
mogelijk om daar doorheen te leren kijken. Gevoel kan een zintuig worden
om de dingen in hun wezen te zien. Het kwetsbare én het mooie aan
deze vorm van onderzoek is, dat wat je hier vindt altijd een individuele
waarheid blijft, en dus nooit “de” waarheid kan worden. Het
is als met een goed gedicht, dat de essentie van een bepaalde inhoud in
objectieve zin herkenbaar kan weergeven, in een manier waarop alleen díe
dichter zich zou kunnen uitdrukken. Hoe individueler de uitdrukkingskracht
van een kunstenaar, hoe objectiever zijn werk.Op basis van ervaringskennis
van deze werkingen kunnen kunstenaars bewust leren communiceren met elkaar
en hun publiek, maar de manier waarop zij in hun werk met deze werkingen
omgaan zal altijd een eigen karakter behouden, en gebaseerd zijn op individuele
moraliteit. De werkelijke uitdaging van het scheppend werk zou nu
misschien kunnen zijn, het gevoel (en daarmee de menselijkheid) een eigen,
zelfstandige rol te geven binnen de uiteenzetting met de werkingen die
je via datzelfde gevoel kunt onderscheiden. Het zou de menselijkheid een
heel nieuw gezicht kunnen geven.
|
|