Machinaliteit....

Een maaksel draagt het stempel van zijn schepper. Vaak zie ik in apparaten iets menselijks terug, iets dat de uitvinder uit zich geprojekteerd heeft. De ouderwetse gloeilamp (het peertje), heeft een vorm die doet denken aan een mens, die geniet van zijn eigen gedachtes (licht). Een fiets doet me denken aan: de wisselwerking tussen gevoel en wil, buik en hart. Het voorwiel is "borst", het achterwiel "buik". Het hart stuurt, vanuit de buik wordt het geheel aangedreven (en het trappen, de invoer van energie, gebeurt ergens daartussenin: de maag). Kleur heeft een speciale relatie tot de machinewereld. De regenboogbrug uit de Edda heet "bilrost", dat zoiets betekent als "bevend vlonder", iets dat je vanzelf naar een andere wereld brengt. Het lijkt nog het meest op een auto. In de vooras van een auto zit een differentieel, een mechaniek dat de interactie tussen het stuur en de weerstand van het wegdek (de juiste snelheid voor elk wiel in de bochten) regelt. Een differentieel lijkt erg veel op de werking van de beeldkleurencirkel.....

Veel van ons handelen is automatisch. Ken je dat, je kinderen automatisch voorlezen? Zelf volg je het verhaal niet, maar je breng wel alle intonaties aan die bij het verhaal horen... Autorijden kun je pas echt, als het helemaal tot reflex is geworden. Engelen zijn ook niet vrij, zij leven in en met elkaar en kunnen niet anders dan uitvoeren wat van hogerhand gegeven is, ze specificeren en splitsen werkingen uit, ieder naar zijn eigen aard. Zijn en doen is bij hen hetzelfde - als een engel iets denkt, is het meteen een werkelijkheid (een natuurkracht of -wezen). Dat is geen ideale basis voor je vrijheid... Wij zitten in een soort virtueel tussengebied (tussen boen- en onderwereld). Onze vrijheid bestaat in eerste instantie uit: uit de intimiteit van de geestelijke wereld gegooid zijn, uit onwetendheid omtrent wie we zijn en waar we vandaan komen. Dat soort vrijheid blokkeert zichzelf zodra je dingen gaat doen. In je hoofd kan alles, maar op aarde zijn er consequenties. Maar als je zelf kunt denken en waarnemen, en je waarnemingen een beetje adequaat kunt duiden, kun je toch tot een werkzame situatie komen.

Dat wij zoveel machines maken is niet verwonderlijk, het zit volledig in onze aard. Wij bevinden ons tussen allerlei verschillende gebieden van machinaliteit in en maken er deel van uit. Veel van die dingen vloeien voort uit de biologische kant van ons bestaan - we hebben te maken met natuurwetten, voortplanting, seks, lichamelijke en psychische behoeften, gewoontes, talenten en gebreken, denkpatronen, sociale mores, ons geweten en de gevolgen van onze eigen daden. Het is mogelijk om je vrijheid te pakken - maar je moet er zin in hebben. Vrijheid is: je verantwoordelijkheid nemen. Als je dat wilt, kun je meer vrijheid veroveren door de machinaliteit van het leven te leren kennen. De verschillende gebieden daarin, ook. Een idee is een ander soort leidraad dan een lichamelijke behoefte, of een natuurwet, maar ze hangen natuurlijk wel samen. Het zien van dit soort verbanden kan mogelijkheiden geven om te kiezen, of een plan van aanpak te verzinnen.

Een kunstenaar doet wat hij is - hoe meer hij is wat hij doet, hoe beter het werk is. Net als de engelen, eigenlijk. Als je 'zijn' en 'doen' hetzelfde is, kun je je werkelijk godgelijk voelen. Als je je echter als mens wilt ontwikkelen, kun je daar toch mee in conflict raken. Dat godgelijke heeft ook iets dierlijks, het kan rauw en arrogant zijn. Vooral als je geen vrienden bent met het dier in jezelf.

Wat het automatische betreft, is er in het schilderen een dubbele laag. Het werk van een kunstenaar is in eerste instantie: werken vanuit het on- of onderbewuste. Je kunt ervoor kiezen vooral niet met je bewustzijn te gaan knoeien in datgene wat je vanzelf goed doet. Maar je kunt ook proberen om af te dalen in dat automatisme, en het van binnenuit onderzoeken. Je kunt daarmee ook het automatische, de werking van andere dingen zoeken, door even afstand te doen van de eis dat het "goed werk" moet worden (dat wil zeggen, toonbaar naar buiten toe). Je gaat dan een bewuste dialoog aan, met je 'automatiek', en volgt die in zijn werkingen. Zodra je die kent, kun je contact maken met de 'automatiek' van de rest van de wereld. Uiteindelijk kan je werk daar toch beter of interessanter van worden. En, ook niet onbelangrijk: het schept mogelijkheden voor het overdragen van je vaardigheden en kennis.

De trend onder kunstenaars eind 20e eeuw was: vooral geen algemene kennis verwerven op ambachtelijk vlak. Vooral geen kleurtheorie en compositieleer. Daar is wat voor te zeggen, want door ambachtelijke kennis ga je in eerste instantie alleen maar flauwe cliche-werkjes maken. Maar als je je eigen weg schept, door al doende dingen te leren, kun je uiteindelijk alleen maar je eigen ding. Als je dat genoeg vindt, OK. Ook al doordat er nu zoveel kunstenaars zijn, is het handig (voor de markt), als een kunstenaar een herkenbare stijl heeft (en dus niet verandert). Maar voor mij was het niet genoeg. Ook voor de bestendigheid van je ontwikkeling is het goed, een wat bredere basiskennis te hebben. Zelf kwam ik bijvoorbeeld van de academie, zonder dat ik met kleur kon werken. Dat was toch wel een beperking.

terug

 

 

 
 
 

 

 
     

 

de rol van fotografie

bronmateriaal (beelden, knipsels)

teksten en gedichten

ouder werk

over machinaliteit

over religie

onderzoek van het artistieke idioom (kleur, compositie, perspectief)